Back to overview

Post 4.


Sectie 1 en 2 leveren specifieke vraagstukken op waar deze sectie op voortborduurt. Dit gaat om zowel de exclusiviteit die het internationaliseringsbegrip onthult als het vraagstuk lokaliteit versus internationaliteit, waar academies ook mee te maken hebben. Omdat kunstonderwijs de eerste stap vormt in en naar het artistieke beroepenveld voor de kunstenaar-in-wording, ligt hier een basis in de omgang met internationalisering.


Een belangrijk document waar Nederlandse kunstopleidingen vanaf 2014 op steunen en dat door het Nederlandse kunstvakonderwijs is benoemd, getiteld Beroepsprofiel en opleidingsprofielen Beeldende Kunst en Vormgeving (uitgebracht door Overleg Beeldende Kunsten (OBK), het Mondriaan Fonds en Premsela/Virtueel Platform (inmiddels opgegaan in Het Nieuwe Instituut)), stelt in lijn vast dat internationalisering niet meer los te denken is van ‘de actualiteit’. Kunstenaars en ontwerpers zijn ‘deel van een internationaal werkveld, opererend binnen een internationaal discours waarvan de maker zichzelf bewust moet zijn’. Dit bewustzijn- van betreft onder andere het geïnspireerd worden door internationale impulsen alsmede het erkennen van diens positie in concurrentie met een internationale markt. Deze vorming van een artistieke ontwikkeling door ‘wereldwijs te maken’ betekent wederom als waarde: uitwisseling. Zonder internationale uitwisselingen kunnen we mondiale vraagstukken niet aan (zoals nu heel letterlijk zichtbaar wordt in de Pandemie), waar dit zoals eerder geconstateerd dus niet direct samenhangt met de fysieke passage van een landgrens.

In een AIR ‘ben’ je ergens, tijdelijk. De vraag ‘Waarom ben ik hier?’ speelt dáár anders dan ‘hier’. De kunstenaar die je ‘bent’ kun je er openleggen. Kun je dit noodzakelijke gevoel van afstand nemen hebben als je niet naar een andere, fysieke context gaat?

Voordat ik bronnen raadpleeg om bovengenoemde vraagstukken te onderzoeken, is het belangrijk de inzichten uit sectie 2 nog iets langer vast te houden. Het stelde als volgt vast: om de eigen aannames opzij te zetten en voorbij een clichématige culturele perceptie te komen, is een intensieve en oprechte relatie tussen ‘hier’ en ‘daar’ de basis van internationale dialogen. In het ontwikkelen van deze filter, welke rol speelt onderwijs? En als een AIR de dominerende tendens op ‘productie’ in het internationale kunstdiscours kan verruimen, waarom worden AIR’s tijdens kunstonderwijs dan niet al meer gepord? Of draagt een buitenlandstage (ook) bij aan de verruiming van de perceptie aangaande het kunstenaarschap, in de verhouding tussen kunst, metropool en kunstenaar?

Als we erin geloven dat de investering in Brabant het waard is om samen te ontwikkelen in het denken over de waarde internationalisering, met AIR’s in het bijzonder, kunnen we als hypothese stellen dat dit enkel kan wanneer we op lokaal niveau internationalisering gezamenlijk waarborgen. En als we kunstonderwijs hierin opvatten als het voortraject van de kunstenaar in de beroepspraktijk, en als onderdeel van een lokaal netwerk, waar hebben we het dan precies over? Een uitwisseling als globale verbinding, of daadwerkelijke fysieke uitwisseling van individuen en groepen – waarin we bewust moeten omgaan met en moeten handelen naar het klimaat, levert de vraag: Hoe willen we (in het onderwijs) klimaatwijs én in sociale duurzaamheid de goede maar vooral noodzakelijke stappen gaan zetten?

Dit zijn slechts enkele overwegingen die relateren aan internationalisering welke ik aan de hand van theoretische documenten en archiefmateriaal in het Nederlandse kunstonderwijs verder duid, vóór de coronacrisis geschreven – die net zo groot en sluimerend als de klimaatcrisis is.

INTERNATIONAAL HANDELEN BETEKENT EEN PROCES IN PLAATS VAN EEN DOEL (O.A. ALS MARKETING CAMPAGNE) AN SICH TE ZIJN

SECTIE 3: (KUNST)ONDERWIJS

1.         Download de 3e sectie als PDF,

2.         Of lees hieronder verder om direct door te gaan naar de waardenanalyse die op basis van deze 3e Sectie gemaakt kan worden.


Waardenanalyse internationalisering per focuspunt


1). Artistiek producieklimaat

  • Blik naar binnen richten

Waarde: De interculturele waarde in de organisatie structuur van de AIR moet kritisch worden bestudeerd om de Westerse optiek van het internationaliseringsbegrip te verruimen, door het begrip niet als ‘doel’ maar als ‘proces’ te definiëren. Het treden voorbij de eigen ‘gaze’ betekent het begrip niet als praktisch doel maar als proces in de structuren van de organisatie zelf te zien

Waarde: Internationalisering als proces betekent aanvullend een structurele bevraging uitgaande van kennis, netwerken, mobiliteit, programma’s, organisatiestructuur en de toekomst, en met het oog op AIR’s (in Brabant) de vraag: Hoe inclusief wil je zijn? Het internationaliseringsproces betekent de zelfreflectie op Wie je aanspreekt, Wie aangesproken kan worden en Wie je uitsluit, ook als het gaat om fysieke mobiliteit; wanneer dit laatste als belangrijk wordt geacht in de definitie van het begrip [lees: de fysieke passage v/d grens]


‘BINNEN TIEN JAAR GAAT ER VEEL VERANDEREN. IN HIAP HELSINKI WORDT ER AL NAGEDACHT OVER REIZEN. MOETEN WIJ DENK IK OOK GAAN DOEN. DAT ZAL EEN EFFECT HEBBEN OP HOE KUNST GEMAAKT WORDT EN WAT KUNST IS. DAT IS OOK DE REDEN WAAROM WE ER BREED OP INZETTEN [LEES: KLIMAATNEUTRAAL PROGRAMMEREN]: DE TIJDEN VERANDEREN’, Hicham Khalidi in Ruyters, 2020



Waarde: Samenwerkingen met andere partijen die dezelfde normen en waarden kennen voor een tweezijdig leerproces wordt wederom onderstreept. Een bewuste omgang met het begrip gaat uit van het nadenken over de intenties van een samenwerking, denk aan Renzo Martens die ik al in de inleiding noemde: het zelf-bevragen in volledigheid betreft ook het functioneren van de context als zodanig te bevragen, niet bijvoorbeeld alleen de kunst(enaars) in die context. Het interne veranderen in en van organisaties betreft het proces waarover we spreken, in lijn met het Symposium ‘Affecting Change’. Het is niet slechts het wijzen naar makers van dáár die internationalisering ‘hier’ inbedden, maar het stimuleren van actuele debatten (denk aan Zwarte Piet) boven het tonen van internationale ‘topkunst’ en de bevestiging van een product- en kapitaal gedreven [lees: Blockbusters] systeem


2). Aanraking

Waarde: Exclusie. En inherent hieraan ongelijkheid en uitsluiting. Uitsluiting en samenwerking staan op gespannen voet. Internationalisering is een proces, maar voor een selecte groep bereikbaar als het gaat om het mobiliteit pur sang. Een meer inclusieve benadering is nodig. Dit betekent: het bewustzijn van de exclusiviteit die in het begrip is gelegen gezien, opdat het niet in gelijke mate voor iedereen toegankelijk is


3). Mobiliteit

  • Duurzaamheid

Waarde: Onderzoek naar mobiliteit met het oog op een duurzame toekomst. Wanneer internationalisering bijv. Europees wordt geacht, betekent fysieke mobiliteit bijvoorbeeld een reis afleggen met de trein. Internationalisering als continu proces is zodanig gerelateerd aan de actualiteit dat het andere omgangsvormen in kunnen bewegen van ons vraagt. Het fungeert als continue reflectie op de interne structuren van een plek, vertaald in het nemen en actualiseren van acties (doorlopend)

Waarde: Netwerkverbanden in de regio aanhalen om duurzaam met mobiliteit binnen en buiten Europa om te gaan. Internationalisering kan worden gedefinieerd als ‘anders reizen’ met het oog op de toekomst, óf los worden getrokken van reizen an sich. De vraag ‘Wat is een goede wereld?’ zoals al opgeworpen is de belangrijkste vraag gerelateerd aan het begrip, wat om een vriendelijke en zachte aanpak vraagt: ook met en naar elkaar (toe). Internationalisering als relationeel paradigma legt een focus op het gedeelde (de wereld als zodanig) en gaat zoals in sectie 2 al getoond in op het onderzoek naar de individuele tendens van groei in het kunstenaarschap en de kunsten, versus de verschuiving naar een meer collectieve benadering: uitgaande van samen kunnen wonen, werken en leven



‘HET LEGGEN VAN SAMENWERKINGSVERBANDEN MET ANDERE LANDEN BETEKENT MÉÉR INTERNATIONALISERING’, IS VOLGENS DE WIT (2011) EEN MISOPVATTING. GLOBALISERING DRAAGT BIJ AAN STRATEGISCHE VERBANDEN DIE IN DE REALITEIT WORDEN BENOEMD MAAR IN WERKELIJKHEID VEEL MINDER WORDEN UITGEWISSELD EN OPGEVOERD



DEELCONCLUSIE (3)

Internationalisering vraagt om een bewuste omgang met mobiliteit in de definitie van reizen als zodanig. Naast de reductie van hypermobiliteit (het altijd onderweg zijn, red.) die nodig is en waarin de kunsten een grote ecologische voetafdruk plaatst, steunt mentale mobiliteit op het nemen van afstand van de eigen percepties en aannames, door vanuit de ‘ik’ meer in het ‘wij’ te gaan denken en handelen. Dit niet om tot universaliteit te komen, maar door juist vanuit de diversiteit aan culturen een inclusiever fundament te realiseren, iets dat voorbij een thematisering van ‘klimaat’ of ‘inclusiviteit’ actief handelen vraagt in de erkenning van noodzaak. Deze inclusie gaat uit van de relaties tussen culturen, ook binnen Nederland, eerder dan over de relaties tussen naties of landen heen. Het relationele paradigma van internationalisering betreft daarmee een proces van ‘samen leven’ als onderzoek waarin de handeling internationaal-doen in het proces als zodanig ligt besloten: door dit te blijven bevragen en openen, méér dan in de realisatie van producten (bijv. kunstwerken in andere landen tonen onder het mom van ‘topkunst’, of als curator van plek naar plek te snellen).

Vanuit het ‘hier’ is met name in de casus van een AIR de lokale worteling (maar ook in onderwijs) een belangrijk fundament voor het vormen van relaties. Dit levert als tijdelijke definitie van het begrip het gesprek over normen en waarden (denkwijze) in plaats van internationalisering als doel in acties te duiden. Het gesprek voeren en ernaar te handelen is speerpunt van aandacht, waarin handelen naar waarden niet als afvinkkader moet worden gelezen (denk aan ‘Verengelsen’) maar als zelfreflectie naar de gehele organisatiestructuur. Internationalisering betekent het nadenken over hoe kunst wordt gemaakt en wat kunst is, uitgaande van de tijd en veranderingen in de kunstecologie. Een oud kunstparadigma dat voor decennia de dominante toon heeft gevoerd is aan het trillen.

Om nog kort in te gaan op het document van het OBK (2014) waar ik deze 3e sectie mee startte en om af te sluiten waarmee ik begon, leert het document dat er van studenten in kunstmasters verwacht mag worden dat er een internationaal netwerk wordt gebouwd en dat Engels wordt beheerst: het is een ‘basisvoorwaarde’ om in de toekomst te kunnen functioneren. De term ‘Verengelsing’ leerde ik zelf kennen toen ik tot een jaar geleden (2019) op AKV St. Joost werkte, en waar net zoals op de KABK nagedacht werd over het Engels maken van het onderwijs. Sociale media zijn actief onder handen genomen en de voertaal van de afstudeerexpositie (online platform) was deze zomer (2020) Engels. Tegelijkertijd haalt de academie door – zo lijkt – Covid-19 nu juist meer lokale samenwerkingen aan, zoals met Stedelijk Museum Breda. Waar het nationale verhouden (tot de Randstad) een jaar geleden nog speerpunt van aandacht leek te zijn,  heeft regionaliteit een grotere inbedding gevonden, zo verklaart ook Leen Bedaux in een kort, voorbereidend gesprek op fase 2. De kunst heeft nationaal gezien minder podia en middelen en misschien is het, in lijn, veel conservatiever om weer het antwoord te zoeken in Amsterdam als Brabantse opleiding. Misschien levert het regionale samenwerken veel meer ruimte voor spel dan eerder werd gedacht, nu we door Corona verbanden dichterbij onderzoeken.

Uitgaande van een focus op het regionale veld kan er voor AIR’s in Brabant een koers voor internationalisering worden ontwikkeld vanuit een inbedding die onder individuele spelers gedeeld wordt, om door te gaan op de visie van de Jan van Eyck: processen vragen om samenwerking.

In sectie 5 en in de gesprekken met de AIR’s in de 2e Fase van dit onderzoek ga ik in op deze relatie met omringende partijen (in Brabant) om te achterhalen of de investering in Brabant vanuit een gezamenlijke waardenoptiek de basis voor een structureel (toekomst gerelateerd) proces kan worden.

Vragen die vanuit hier aanvullend opspelen in het licht van AIR’s zijn Waarom nog fysiek te verplaatsen en Hoe nog fysiek te verplaatsen (afstand te nemen), vragen die in de volgende sectie, theorie, en de 2e Fase van dit onderzoek worden meegenomen.


FRICTIES

Het relateren van concrete acties en zichtbaarheid aan het internationaal doen versus het opleggen van internationalisering als structureel vraagstuk (een proces) toont een belangrijke frictie. Voorbij het tonen van werk in andere landen en plekken is internationalisering veel meer een ethisch vraagstuk waartoe we ons blijvend moeten verhouden – parallel aan de actualiteit –  als organisatie. Dit betreft meer dan internationale kunststudenten tellen, Engels onderwijs aanbieden of buiten het land topkunst tonen, waar de veelheid van het begrip ook logischerwijze resulteert in concrete acties om ‘internationaal te doen’. Wederom wordt zichtbaar dat de dialoog tussen wáár we voor staan (waarden) gerelateerd moet worden aan onze handelingen: niet als eenzijdige en simplistische inzet of als thematisering, maar als handeling in de breedte van het begrip. Als internationalisering de dialoog tussen culturen in een organisatie verhaalt, dan is internationalisering pur sang geen Engelse gesprekken hebben, maar als organisatie (of gastheer) ook nadenken over de interculturaliteit van de organisatie. Als internationalisering gepaard gaat met fysieke mobiliteit van kunstenaars voor uitwisseling en gesprek (breder dan het tonen van ‘kunstwerken’), moet na worden gedacht over de implicaties voor de wereld en de mogelijkheid van die handeling: die niet voor iedereen gelijk is. En als laatste voorbeeld: als internationalisering in het licht van het klimaat betekent dat we anders willen en moéten reizen, dan betekent het vraagstuk duurzaamheid in de organisatie een brede vraag, niet slechts de facilitering van slechts binnenlandse internationale kunstenaars of het aanbieden van treintickets.


LIJN

Wederom wordt het belang van diversiteit en internationalisering in alle verschillende regio’s en vanuit alle rollen in dit hoofdstuk gedeeld, maar wel vanuit een duurzaam fundament, waaronder klimaat gerelateerde acties en organisatorische en sociale duurzaamheid wordt verstaan. Internationalisering stimuleert het verbreden van de eigen perceptie door een diverse populatie en het aangaan van intercultureel debat, waar het begrip echter ook (nog) sterk wordt gerelateerd aan het neoliberale meedingen naar de ‘top’. De spanning internationalisering als proces voor diversiteit versus internationalisering als Westerse optiek en individueel symboolkapitaal, blijft voelbaar.


INTERNATIONALISERING BETREFT EEN GESPREK TUSSEN CULTUREN EN EEN GESPREK TUSSEN HET GLOBALE EN LOKALE [HET TRANSLOKALE]



Mobiliteit en aanraking: Betekent het sluiten van grenzen een stagnatie van internationaliseringsplannen?

  • Nee, omdat het begrip parallel loopt aan de tijd vraagt dit van ons een herdefinitie van de werking van het begrip nu en met oog op de toekomst, uitgaande van de duurzaamheid van het begrip in de kunstecologie: een conclusie die al vóór Covid-19 gemaakt kon worden.

Mobiliteit, aanraking en artistiek productieklimaat: Wat zijn de intenties om met het internationaliseringsbegrip duurzaam om te kunnen gaan?

  • Het begrip als structureel proces te benaderen in plaats van de realisatie ervan als doel tot doel te maken. Internationalisering functioneert als een doorlopende vraag naar de eigen organisatie in en rondom een (kunst)plek, en die vraag betreft de totaliteit van het functioneren.

Aanraking en artistiek productieklimaat: Gaat het tonen van internationale kunstenaars over internationalisering?

  • Ja, maar deze kunstenaars werken niet slechts ‘dáár’: in Nederland zijn veel kunstenaars met een andere culturele achtergrond aanwezig, wat de ecologie voor een kleine omvang internationaal gezien rijk maakt. In de omgang met het dáár als fysieke grenspassage, moeten duurzame keuzes worden gemaakt.

Artistiek productieklimaat: Wat betekent ‘internationaal betekenis’ hebben voor AIR’s (in Brabant)?

            X

Artistiek productieklimaat: Hoe draagt internationalisering bij aan zichtbaarheid en bestaansrecht van AIR’s (in Brabant)?

            X


BIBLIOGRAFIE

De Wit, H. (2011). Internationalization Misconceptions.
International Higher Education, 64.
https://doi.org/10.6017/ihe.2011.64.8556

Overleg Beeldende Kunsten (OBK). (2014). BEROEPSPROFIEL EN OPLEIDINGSPROFIELEN BEELDENDE KUNST EN VORMGEVING. Tienkamp Groningen. https://www.vereniginghogescholen.nl/system/profiles/documents/000/000/181/original/Beroepsprofiel_en_ opleidingsprofielen_beeldende_kunst_en_vormgeving_december_2014.pdf?1450790353

Ruyters, D. (2020, 4 maart). Het klimaat vraagt om maatregelen –
Hicham Khalidi over de Jan van Eyck Academie. Metropolis
M.
https://www.metropolism.com/nl/features/40595_new_direct
ions_2_hicham_khalidi

Let op: deze bibliografie heeft betrekking op deze post. De bibliografie van het verdere onderzoek op basis waarvan deze post opgesteld kon worden, vind je in de PDF,


Contact

Voor aanvullingen, overwegingen, bronnen, vragen en interesse tot dialoog (e.d.), mail naar lizavoetman@gmail.com of neem contact op met AIR platform Brabant via deze website.


Dit onderzoek wordt ondersteund door het Mondriaan Fonds.