Back to overview

Afbeelding: Preparing for the not-yet – Jeanne van Heeswijk


Het is aan te raden deze essayreeks chronologisch te lezen. Lees eerst Essay 1: Internationalisering?



Essay 2:

Mobiliteit en aanraking

1.1 Fysieke mobiliteit


Wat zouden alternatieve vormen van internationale circulatie binnen AIR’s kunnen zijn?

Vanuit de in Essay 1 al onderstreepte urgentie naar anders-reizen, ondanks onze honger tot gáán (die volgens Gielen niet alleen nodig is voor het opdoen van inspiratie elders maar vooral voor ruimte in het hoofd, en dus inspiratie (!)), worden in de gevoerde gesprekken een aantal voorbeelden gegeven van mogelijke opties. Van Heeswijk benoemt de trein of boot met name binnen Europa als vehikel voor de toekomst; maar daarvoor zijn middelen nodig. Anders dan een vliegtuig, zoals ook Gielen beaamt, kost het reizen meer tijd. Die tijd vraagt naast middelen om reistijd als onderdeel van de AIR te kunnen zien met name een structurele denkverandering in de kunsten. Anders-reizen gebeurt bijvoorbeeld al in de Kone Foundation (Helsinki) waar de reisdagen worden gezien als werkdagen en met extra middelen om klimaatneutraal te programmeren worden vergoed, leert Van Heeswijk.

Het nadenken over anders-reizen hangt dus samen met het incalculeren van middelen in beleidsvoering rondom internationalisering in de toekomst. Ook de AIR heeft de verantwoordelijkheid dit op te nemen in de programmering, daar waar duurzaam reizen samenhangt met oog hebben voor de omgeving op ecologisch en sociaal niveau, benadrukt ook Gielen. vanhoe noemt onthemove.org als platform dat bezig is om mensen met de trein te laten reizen, waar de koppeling van iemand aan een ander die de andere kant op gaat en passeert een inhoudelijke waarde zou kunnen hebben, evenals het nadenken over het bedrag dat je voor een ticket betaalt: dit kan worden gestopt in het fonds voor vluchtelingen.

Door de reis al met al zelf meer waarde toe te kennen als proces van afstand nemen en bieden, kan de omgeving waardoor je reist direct onderdeel van je ervaring worden. Een reis-weg kan worden onderzocht als traject van of binnen een hub van AIR’s. Met meer nadruk op anders-reizen verwordt het lokale direct tot onderdeel van het internationale, waar vanuit lokale verankering inhoudelijke dialogen noodzakelijk plaats (blijven) vinden binnen de alternatieve constructie van komen en gaan. “Interessante matches [internationaal] zijn juist kleine, lokale organisaties met bepaalde problematieken en deze te matchen met andere organisaties met diezelfde problematieken, vanuit lokale verankering en activisme. Dit is interessant, omdat het altijd terugkoppelt naar het lokale”, besluit Gielen. “Als je alleen al kijkt in je straat, en je gaat na hoe je beweegt, waar je de koptelefoon koopt die je nu in je oren hebt, bij de Surinaamse buurman of Griekse buurvrouw: dat is ook heel belangrijk. Wat [internationalisering] betekent hiér. […] Zowel lokaal is het nodig als internationaal”, stelt vanhoe.

Een vergrote focus op het lokale in internationalisering hangt samen met de vraag naar de intrinsieke waarde van kunstproductie. Waar veel kunstenaars naar Maastricht gaan om te leren hoe ‘verder te komen’ binnen de kunsten, aangaande hun carrière, gaat het hier volgens zowel Segbars, Khalidi, vanhoe en Twaalfhoven niet om. Het reizen voor de eigen loopbaan, zo stelt Gielen, is een ecologische ramp. We kunnen (of: moeten) het systeem herdenken, met de voornaamste focus op om wat de kunstpraktijk intrinsiek betekent.


1.2 Mentale mobiliteit

Wat is nodig in en voor internationalisering als wederkerige inter-actie, als in een vriendschap?

Gielen bepleit zoals eerder benoemd de urgentie van fysieke aanwezigheid, op zijn beurt vanuit het voorbeeld dat hijzelf ervaarde nabij Kazachstan. In het kader van zijn boek No Culture No Europe (2015) aangaande cultuur en geweld hield Gielen een lezing. “Als je daar komt merk je dat de regio zeer getroebleerd is: Stalin heeft zwaar huisgehouden in het gevecht tussen de Nazi’s, alle mannen waren tijdens WOII bijna verdwenen omdat ze werden ingezet. En jij gaat daar als Westerling over cultuur en geweld als een pussi praten?” Hier is het belangrijk fysiek aanwezig te zijn, om niet bijzonder koloniserend of patriarchaal over te komen, aldus Gielen. Mensen zien je, een blanke, middelklasse man, mét een trilling in zijn stem – afziend voor de te geven lezing.

Mensen zien je, een blanke, middelklasse man, mét een trilling in zijn stem: afziend voor de te geven lezing – Pascal Gielen

Wanneer iemand naar Nederland komt voor een residentie laat hij of zij deels achter wie hij of zij elders was, en tegelijkertijd is die ‘iemand’ nooit helemaal weg. Hagoort trekt internationalisering in residenties hierin door naar het principe van wederkerigheid. Hij werpt het idee op hoe het zou zijn als persoon X uit het land X zijn wereld meeneemt: hij of zij komt als onderdeel van een gemeenschap of plek, niet als individu. Het individuele ‘komen’ en ‘gaan’, ‘halen’ en ‘brengen’ evenals het continue programmeren van nieuwe residenten, kan worden verbreed wanneer het ‘zelf’ als collectief of bijvoorbeeld deels op een andere plek wordt gedacht. Hagoort maakt een pleidooi voor de mogelijkheid van wederkerigheid als spiraalvormig proces, waar internationalisering in een lokale context in coherentie meer duurzaam kan worden. “Als je ervoor kunt zorgen dat de helft van een residentie zich bijvoorbeeld bevindt op de plek waar je vandaan komt [zoals bijvoorbeeld Rusland] […] dan [committeer] je je ook aan een andere plek”, denkt Hagoort. “Online is makkelijk en een mooie aanvulling [voor de AIR], maar je zou verder kunnen denken: als je de Van Eyck niet alleen meer in Maastricht maar voor de helft ook elders ziet”, om een uitwisseling tot méér dan X erin, X eruit te onderzoeken; maar in de realisatie van een netwerk internationale continuïteit te borgen.

Naast je plek elders te denken kunnen plekken binnen de regionale context van Brabant ook meer als spiraalvormig model worden gedacht boven het functioneren als zelfstandige piramides, wat volgens zowel Hagoort, Gielen en Twaalfhoven te maken heet met het idee dat plekken in coherentie gedijen. Een voorbeeld dat Hagoort geeft is de verbinding tussen een resident bij Witte Rook, onderdeel van de Academie St. Joost en presenterend in De Pont. Voor Hagoort is deze ondersteuning en bijdrage aan elkaar het fundament voor wederkerigheid: geen proces tussen A en B maar een beweging die A naar B kan leiden en vervolgens naar C en D, en zelfs weer terug. Internationalisering inbedden in een lokale context, in dit onderzoek Brabant, zou hier steunen op réciprocité, waar ‘ré’, aldus Hagoort, ‘heen of terug’ betekent, ‘ci’ langs dezelfde weg, via een omweg of route en ‘procité’ het proces van het heen en weer teruggaan wat het ander weer voortstuwt. Internationalisering onder lokale spelers zou zo een spiraalvormig proces betekenen die verder kan uitdijen en versterken. “Ik denk dat je in kleine cirkels of spiralen kunt denken, ook in talent dichtbij waar AIR’s naar kijken, evenals veraf binnenhalen.”

Bovengenoemde zou de conformatie die volgens Gielen ook met internationalisering samengaat kunnen uitdagen. In het zoeken van internationale peers kunnen partners de eigen identiteit immers ook veelal bevestigen, en kan de artistieke meerwaarde van uitwisseling worden bevraagd. Sociale duurzaamheid, vertelt Gielen, vraagt van iets of iemand méér dan kortstondige relaties of vrijblijvende contacten. Geconcludeerd kan worden dat het juist een waarde biedt voorbij de zekerheden en bevestiging van de eigen artistieke identiteit. Mensen die botsing niet schuwen en het conflict écht aangaan steunen volgens Gielen op vertrouwen: om serieuze kritiek op elkaar te durven leveren; als sociale duurzaamheid in uitwisseling. Inderdaad als in een vriendschap, of familieband.

2. Internationalisering en Autonomie & Collectiviteit

2.1 Inclusie

Internationalisering is niet voor iedereen in gelijke mate voor handen en het denken erover lijkt lange tijd vanuit de Westerse canon te zijn geweest. Aangaande reizen, aanwezig zijn waar het gebeurt (de actualiteit, globalisering) en ongelijkheid: neemt de hiërarchie van het dominante frame in de kunsten af? Hoe zouden we een meer inclusieve benadering met internationalisering moeten krijgen?

Toen ik enkele weken geleden mijn eerste gesprek voerde met van Heeswijk, vroeg ik mij nog af of internationalisering gelijker wordt nu fysieke mobiliteit afneemt. Achteraf is dit een wat onbenullige vraag. Van Heeswijk reageerde resoluut: ongelijkheid, hetgeen internationalisering ook impliceert, verplaatst: The digital divide, poverty en literacy is realiteit. In een veranderende wereld vergt internationalisering aandacht en voorop het mogelijk maken van contact binnen nieuwe communicatiestructuren, wetende dat deze die niet gelijkwaardiger zijn. “Het reizen naar o.a. Indonesië] heeft me heel veel gebracht en veel gegeven”, vertelt vanhoe. “Maar ik ben soms ook verlegen: ik kán daar in Taiwan zomaar rondlopen, niet druk makend over geld, en ik zie een hele jongere generatie struggelen met waarden, geld, leven, toekomst: plots snap ik in Bejing What the fuck? De vrijheid, dat is zo’n grote luxe. Honderden mensen om je heen die 1 euro per uur verdienen.” Zelf is vanhoe in Being daarom niet bij een groep mensen aangesloten die de Engelse taal machtig zijn, een expat community, maar is in plaats van het samen de stad ontdekken binnen veiligheid zelf drie maanden ondergedompeld. “Het waren harde maanden voor mezelf, maar wat heb ik me aangesteld dat zo te zien: Ten opzichte van wie en wat? Je mag dat voelen, maar learn to feel better with it.

De waarde van de botsing en confrontatie die middels interculturaliteit wordt ervaren kan verschillende gronden hebben. Segbars benoemt de komst van een kunstenaar in een ander land bijvoorbeeld als van belang voor de link die dit legt met de context waarin je je verkeert: er worden contacten gelegd die een sneeuwbaleffect voor het (minder bevoorrechte) land zouden kunnen hebben. Je moet je hierin, zo stelde Hagoort, bewust zijn van wat je meeneemt; jezelf, veelal vanuit een goed gedekte voorziening wanneer je naar minder welvarende landen reist. “De eerste keer dat ik in Bejing was, was in 2000. Ik had geen documentatie bij, ik dacht: ik kom zien wat jullie doen. En toen moest ik presenteren, uiteraard, het is een uitwisseling, maar ik had het nooit bij stilgestaan dat mijn werk waardevol zou zijn, ik was daar om hun werk te begrijpen. Maar uiteraard deel je”, vult vanhoe aan, waar hij benadrukt dat internationalisering de eigen idee over Dit is goede kunst ondermijnt, en dit haar diepere en zeer belangrijke rol definieert. vanhoe: “Roland Vázquez schrijft daar ook over. Hij legt uit dat Contemporary Art moderne kunst is en dat dit niet een intentie maar een tool is van de Westerse, humane mens.” Het laat het hebben van vrijheden überhaupt ervaren en de relativiteit van de dominante kunstcanon zien.

In de verbreding van artistieke en sociale perceptie duidt Bengtsson binnen de context van de KABK dat het leren van iemand anders zijn of haar expertise niet per se expertise vanuit de andere cultuur (waar iemand vandaan komt) impliceert. Artistieke uitwisseling in het denken over en maken van kunst, kan zowel een expertise, cultuur, ambacht, techniek of medium zijn, om cultuur (wat we meenemen) en kunst met elkaar te verbinden en dus onze artistieke en sociale waarden. In andere woorden, op deze manier verwordt internationalisering buiten een dialoog tussen culturen een dialoog tussen eigenschappen en artistieke expertises. Voor Bengtsson speelt de erkenning van het perspectief dat je als plek biedt van groot belang in je handelen: KABK biedt momenteel Westerse kunsteducatie. Vanuit de eerlijkheid naar dit perspectief kan er door kunstenaars positie (tegenover) in worden genomen. Hier wordt het belang zichtbaar van de helder gecommuniceerde ecologie en identiteit van een plek, opdat men zich hiertoe kan verhouden; zodat er openlijk een gesprek over gevoerd kan worden. Al met al is gevoeligheid naar wat er gaande is en wat je als plek wilt zijn in voorwaarden, maar ook naar je positie als kunstenaar, in internationalisering belangrijk. Verbonden aan het denken van Van der Beek is het fundamentele niveau van gelijkheid, dat de Camino nastreeft, gebaseerd op de idee onderdeel te zijn in een internationale gemeenschap. Om elkaar, hoe verschillend ook, binnen de context te begrijpen alsof we min of meer dezelfde zijn, waar ik aan Bengtsson’s woorden terugdenk. Het toont volgens Van der Beek een interessante paradox: enerzijds laat je verschil achter je (in de context van de Camino), anderzijds zie je verschillen op tafel liggen en leer je ervan: Hoe is het om Brazilië te wonen, of in Tsjechië te kijken naar de Europese situatie? Volgens haar is het strippen van jezelf binnen deze context en het beginnen op hetzelfde punt de basis van de gelijkheid die wordt ervaren.

Je praktijk bestaat erbij dat je de keuze maakt de hele dag je deur open te houden of dicht te doen. Over de geïnternationaliseerde wereld kijkende, [vinden we] onze eigen tone of voice belangrijk. Maar: ten opzichte van wat en wie? – reinaart vanhoe

Ik trek dit graag door naar de eerde gefileerde hedendaagse kunstcanon, waarbinnen het gestript worden van de eigen positie voor vanhoe iets simpels betekent. Het betekent dat we moeten erkennen dat de kunst hier mainstream is in plaats van een alternatieve speler aan de zijlijn van de maatschappij. De kunst gedijt binnen een neoliberaal systeem en vanuit die eerlijke acceptatie naar de eigen identiteit, kunnen andere posities in worden genomen die we volgens vanhoe vergeten zijn te onderzoeken. Dit betekent bijkomstig de vraag binnen de AIR kritisch te stellen: ten opzichte van wie en wat is de eigen tone of voice belangrijk? vanhoe geef als voorbeeld de musea: vol met schone kunst, en daarmee: vol. De uitdaging nu is het zoeken en verbinden met andere lagen en talen, in lijn met Twaalfhoven, om een taal te vinden die je met verschillende mensen deelt en zo nieuwe netwerken leert vinden en vormen. “Wanneer we onze praktijk als iets van 300 jaar zien, waar mensen voorheen en na jou mee bezig zijn, is de individuele, autonome positie vrij relatief en beperkt”, constateert hij. In lijn pleit ook Khalidi voor de relativering van autonomie als onschendbaar, waar de Van Eyck zichzelf als internationale academie profileert maar waar internationaal ‘Internationaal Westers’ betekent. “ De academie is] heel Nederlands gericht, heel regionaal. En inderdaad, heel wit. […] Is de Jan van Eyck dus wel internationaal, en wat betekent internationaal? Voor mij betekende het: vooral internationaal westers”, legt hij uit. Het onderzoek van de Van Eyck focust zich dan ook niet op wáár de plek al wél is, maar op Wat te doen om dáár te zijn waar de Van Eyck nog niét is. In lijn met Bengtsson is de erkenning van de focus op Westerse kunst of de erkenning dat dit niet is waar je wilt zijn, noodzakelijk voor de beschreven eerlijkheid, waar voor Khalidi internationalisering het zichtbaar maken van de blind spot zelve verhaalt.

2.2 Relationele autonomie

Aangaande de zin van Jeanne van Heeswijk: ‘Artists have to start considering this [to be very conscious of when and where we are being privileged in relation to others] instead of just carving out a nice position for themselves’: onder welke condities zou je als kunstenaar nu en in de toekomst naar een AIR elders willen moeten gaan? Wat zijn eigenlijk de artistieke, onderliggende waarden voor wederkerige relaties tussen culturen?

Volgens Van Heeswijk zelf steunt het handelen voor en naar de relatievorming met en tussen culturen op affiniteit, zoekend naar groepen mensen waarvan je vindt dat ze interessant werk verrichten. Het gaat in de wederkerigheid tussen communities en culturen niet om ‘ik doe iets voor jou, dan doe jij iets voor mij’, zegt, Hagoort, maar om de interesse in elkaar en om het stellen van de vraag: Waar kom je vandaan, kun je iets meenemen? Als we geen internationale verbinding aangaan, missen we hetzelfde nu we elkaar geen hand meer kunnen geven: de eerder benoemde urgentie van fysieke ontmoeting in een lokale context wordt zowel door Hagoort als Gielen aangehaald vanuit de ruimtelijkheid die beeldende kunst ís. Dit heeft met aanwezigheid en nabijheid te maken, wat ook Van der Beek in het licht van de Camino duidt. Samenkomend in een fysieke context wordt het individu (deels) achter gelaten en onderdeel van een grotere brei, een ervaring die dus kan optreden wanneer je je externe identiteit achter je laat en vindt op welke manieren je resoneert met het collectief. “Het is niet eens zozeer dat je een ander tegenkomt en zegt – Oh, doe jij dit zó in Brazilië? Ik had nooit gedacht dat wij in Nederland… dat je niet via het contrast iets vindt, maar dat je door jezelf achter te laten collectiviteit terugvindt in jezelf en daardoor groeit.”

Waar enerzijds vanuit affiniteit en interesse relaties kunnen worden gevormd, net als een vriendschap, bevestigt Gielen zoals eerder aangegeven dat we veelal ook conformatie en zekerheid zoeken in internationale netwerken. “Neem Michelangelo Pistoletto. Die zei in l’ universita d’ide,: ‘hier wordt sociaal engagement gevraagd en er worden thema’s aangehaald en je wordt ertoe geacht je daartoe te verhouden’, met alle discussies en ruzies van dien. Ik vond dat interessant, de stelling: ‘dit is een plek van discensus’,  niet van consensus. Maar, wederom, ook daar zoeken kunstenaars dat weer bewust op: die discensus. Je krijgt dan weer een soort bevestiging van je eigen [houding]”, legt Gielen uit, waar hij tot de conclusie komt dat organisaties die zo heterogeen mogelijk zijn samengesteld het meest duurzaam zijn. De hereniging van verschillende beroepen, niet enkel kunstenaars, kan volgens hem de rijkdom van de AIR zijn: het openstellen voorbij de kunst, ervoor te zorgen dat de residentie in de lokale gemeenschap integreert; zoals met de lokale boer of het café op de hoek van de straat. De AIR geen ufo is, maar lokaal wordt gedragen. “Op stedelijk niveau moet je altijd kijken hoe dingen complementair kunnen zijn. In Mobile Autonomy heb ik die biotoop deels uitgewerkt: deze moet altijd gegarandeerd zijn en een deel kunnen residenties op zich nemen, maar er moet evenwicht zijn in die biotoop”, stelt Gielen.

Wanneer AIR’s als netwerk spreken, is het van belang om dit vanuit de ‘common ground’ te doen, en niet over ‘artistieke identiteit’ te praten. Een individualistische instelling van zelfstandigen verbindt de artistieke direct aan de sociale identiteit, waar ‘we willen samen’ een andere houding vraagt dan deze botsing tussen artistieke identiteiten; die ‘samen’ in de weg kan staan. Om het onderlinge spreken tussen residenties en buiten AIR’s met regionale spelers, waar Gielen musea, kunsthallen of zelfs de commerciële galeries benoemt als interessant, te bewerkstellen, is het belangrijk niet bang te zijn de eigen artistieke kwaliteit als plek kwijt te spelen. Juist in samenwerkingen blijft dit behouden, waarover Twaalfhoven vaststelt dat wanneer we vanuit verbinding denken, niet vanuit specialismen, een politiek geluid kunnen afgeven: “Het was heel gaaf om een soort enorme, wereldwijde economische machine te bouwen. Maar, en daarom zeg ik ‘gaaf’, wij profiteren er in het Westen van. Het is minder ‘gaaf’ voor de mensen van wie de grondstoffen worden geroofd.” Nu dit perspectief geen toekomst biedt, zoals veelvuldig benadrukt door de sprekers in deze fase, opdat we de aarde uitbuiten, speelt de kunstenaar voor Twaalfhoven (en velen met hem) een belangrijke rol. Echter, niet wanneer actuele vraagstukken als schadelijk voor autonomie worden gezien. Twaalfhoven ziet de hedendaagse kunstwereld als perfecte spil in een neoliberaal beeld van de markt, zorgend voor excellente productie wat zorgt voor geld (soms) en reputatie (vaker). Hij pleit voor een fundamenteel ander model, berustend op het contact maken met de lokale context en niet op rangen en standen: Wat gebeurt er hiér?

Wanneer het grotere vraagstuk autonomie, zo stellen ook Khalidi en vanhoe, niet als krampachtig in het outsourcen van productie wordt gezocht, dan bereiken we het punt van communicatie: nieuwe verhalen. In zijn boek Also Space uit 2015 gaat vanhoe al in op de idee autonomie in het westen vanuit een ervaring in een kunst initiatief in Indonesië. Die hardnekkige idee benoemt Khalidi vanuit het beleidsplan dat hij in acht maanden schreef voor de Van Eyck naar 2030. “Als je kijkt naar de organisatie, de stakeholders zelf, de partners, de raad van toezicht, dan kun je zeggen dat mensen 50/50 voor en tegen waren. De meeste mensen waren bang voor het verliezen van de autonomie. Opdat de kunsten zich moeten gaan schikken [naar iets groters: het klimaat]. En ik zei: de kunsten schikken zich al. Je denkt dat je vrij bent, maar je bent niet vrij. De kunsten gedijen binnen een systeem. Het grotere vraagstuk is eigenlijk: Wat is autonomie? In wezen gedijt het in een systeem en dat is eurocentrisch, vanuit een westers, neoliberaal perspectief.”

Wat is autonomie? In wezen gedijt het in een systeem en dat is eurocentrisch, vanuit een westers, neoliberaal perspectief – Hicham Khalidi

De enige manier om de individualistische ‘vervolgstap’ in hetzelfde discours te elimineren is om voorbij deze – door Segbars benoemde – ‘rat race’ de eerder benoemde intrinsieke waarde van kunst maken en produceren voorop te stellen, en niet de waardebepaling van kunst binnen dit ontwikkelde eurocentrische systeem. Ook hier pleiten ook Segbars en vanhoe voor, waar vanhoe de internationalisatie en instrumentalisatie van autonomie duidt in lijn met de Documenta: de productie staat klaar om de kunstenaars’ idee te realiseren, “terwijl het eigenlijk geen service is, maar: kunstenaar(sgroep), waar zijn jullie mee bezig? Dan kan in samenspraak worden onderzocht. Maar de productie staat in plaats daarvan klaar: wat heb je nodig, wanneer kunnen we verschepen en hoeveel vierkante meter denk je nodig te hebben en welke gebouwen kunnen we leeghalen? En that’s it.” Een mogelijkheid om een nieuw verhaal gehoor te geven, of beter: een nieuwe richting, is om de idee autonomie in de kunsten als hardnekkige ideaal institutioneel en informeel te onderzoeken, en, zo stelt Khalidi, the means of production weer in handen te nemen: de vraag te stellen naar de context waarbinnen de kunst gedijt. Hier gaat Essay 3 dieper op in.


Lees hier verder in Essay 3: Artistieke productie – intrinsieke productie