Back to overview
Afbeelding: reinaart vanhoe

Afbeelding rechts: reinaart vanhoe



Het is aan te raden deze essayreeks chronologisch te lezen. Lees eerst Essay 1: Internationalisering?

& Daarna Essay 2: Mobiliteit en aanraking


Essay 3:

Artistieke productie: intrinsieke productie

3. Internationalisering en Artistieke productie

3.1 (Trans)lokaliteit

Translokaal impliceert meer vanuit het lokale te handelen, edoch te verhouden tot globale vraagstukken: zoals de coronacrisis zelf, maar ook landbouw en energie. Verandert internationalisering daarmee in de focus naar een duurzame toekomst, het lokale meer te centraliseren?

Volgens Van der Beek wordt het lokale dit jaar niet alleen vergroot, maar ook verdiept. Dit zegt ook Van Heeswijk, waarvoor zij altijd al heeft gepreekt. In haar praktijk zijn lokale kernen erg belangrijk welke vervolgens in internationale netwerken geplaatst kunnen worden. “Een AIR hoeft niet per se bestemd te zijn voor mensen van ver”, deelt Hagoort. “Het kan ook in dezelfde straat zijn. M4gastatelier[1] heeft ooit bewoners van het pand waar het atelier in gevestigd is, uitgenodigd. Geweldig, omdat de plek contacten heeft met andere plekken en er ander soortig publiek komt. Je kunt in een totaal andere wereld terecht komen door naar Rotterdam Zuid te gaan, of Groningen. Het gaat niet per se om grote afstanden of grote culturele verschillen. Kan, hoeft niet.” Net zoals Van Heeswijk erkent Hagoort een waarde in lokale bundelingen. Het opzetten van een translokale bundeling vanuit de kleine afstanden tussen Brabantse initiatieven, veelal bescheiden en ambachtelijk van aard, is een eigenheid aan kenmerken die Hagoort met het Roergebied associeert: “Vrij veel kleinere centra die met AIR’s in staat zijn om ook buiten de eigen bubbel mensen binnen te halen en verbanden te leggen”, in lijn met voorgaande optieken van o.a. Twaalfhoven.

In deze verbindingen hoeven plekken niet hetzelfde na te streven maar, zo benadrukt Van Heeswijk, zij moeten wel bereid zijn in een continue dialoog te zitten: niet in een concurrentiemodel. Een samenwerkingsmodel stelt uitwisseling centraal, het samen aangaan van contacten en het vormen van een cluster van sterke, regionale hubs. Binnen die lokaliteit, die als context ook navelstaarderig kan worden, helpt het om een gesprek op een andere manier te voeren en hierin uitgedaagd te worden. Hier ziet zij de waarde van de internationale kunstenaar als gast, om het lokale in een groter perspectief te kunnen en moeten zien. Internationalisering is al met al nodig om te begrijpen wat er lokaal aan de hand is en dat dit op andere plekken in de wereld óók speelt, in andere hoedanigheden. Volgens Segbars is de aandacht voor het lokale waardevol omdat oorsprongen er directer door worden. De lokale schaal is een trend die globaal waar te nemen is en een globale solidariteit voor lokale omstandigheden en vormen van produceren in de kunst bewerkstelt. In tegenstelling tot deze globale trend is het internationale, aldus Segbars, voor veel mensen lokaal niet aanwezig, hetgeen het probleem in de internationale kunstmarkt en netwerken wederom verhaalt. De vraag lijkt eigenlijk hoe de internationale canon enerzijds – de ‘toerist’ die overal ‘is’ – en de lokale inbedding anderzijds – de zwerver die ingebed’ is en nergens anders ‘is’ – samengaan, zoals Maarten Doorman al duidde[2]: “The tourist is everywhere, the homeless are nowhere” (2020).

In Nederland heb je op heel veel plekken nog het oude idee van: ‘je zit in je kamer, en ergens ontstaat een beeld en that’s it en dat wordt in een galerie op gehangen en dat communiceert’. Dat vind ik verbazingwekkend, hoe hardnekkig dat beeld is – Jeanne van Heeswijk

Volgens Segbars zijn verschuivingen waar te nemen en noodzakelijk. In het Westen worden wij steeds minder belangrijk, waar we onszelf echter nog steeds te belangrijk blijven achten. “We moeten ook eens andersom leren leren. En in die zin is ons systeem ook steeds minder aantrekkelijk: er is hier steeds minder plek voor kunstenaars in ons systeem, wie kan nu leven van hun beroep, hier in het Westen? Het idee dat we hier veel rijker zijn is een idee waarvan we zelf af moeten, om ons te leren relateren aan andere streken.” Ook Van Heeswijk stelt vast dat het maken van kunst in zichzelf een proces is waarin verschillende beelden van realiteiten met elkaar in congruentie zijn, maar de oude idee dat een beeld in de eigen kamer ontstaat en elders in de kunstgalerie communiceert, hardnekkig is. De manier hoe wij kunst bekijken, als lineair model met een lineaire canon begonnen bij Duchamp, aldus Khalidi, is niet waar. De intersectie van dit jaar – het klimaat en ongelijkheid – betekent niet de thematisering hiervan binnen instituties, maar het erkennen van de principekwestie: voor Khalidi als een hete adem in je nek. De manier hoe we ons eten maken, en of we nog reizen, hoe we reizen, wat er gebeurt als we niet de hele tijd hoeven te exposeren en ga zo door: het vraagt volgens hem en velen met hem een radicale verandering van ‘alles wat we doen’.

3.2 Productie-af / procesgericht handelen

In een interview met Hicham Khalidi vraagt Domeniek Ruiters (Metropolis M) begin vorig jaar (2020) over de focus van een residentie op het individuele kunstenaarschap. Khalidi beaamt een meer collectieve vorm, die minder product is gericht. Welke rol spelen AIR’s als hybride organisaties in de ontwikkeling van het begrip anders dan grote spelers/instituties?

Waar het officiële circuit meer vastzit aan productiedoeleinden, denk aan zichtbaarheid, bezoekersaantallen en opbrengsten, zijn deze in het subcircuit zoals AIR’s minder direct van belang. Volgens Segbars vinden veel kunstenaars deze ruimte waardevol om te experimenten, maar het blijft ook een broedgrond voor iets dat precair blijft vanuit de slechte condities die het oplevert voor de kunstenaar. Hij merkt in het officiële circuit echter beweging op, met als voorbeeld De Appel (Amsterdam). “Doordat zij steun van de gemeente Amsterdam hebben verloren, hebben ze bijvoorbeeld een heel stuk terug moeten gaan [in professioneel worden en succesvol zijn; grote kunstenaars aantrekken, zichtbaar zijn] en zichzelf opnieuw moeten uitvinden. […] En bij instituties als de Rijksacademie of het Stedelijk Museum merk je dat er oor is naar wát nou precies die waardes zijn waar kunstenaars nou eigenlijk denken mee bezig te zijn.” Deze beweging ziet Segbars positief, gezien de eerder benoemde ‘rat race’ in de kunsten absurd is en haaks staat aan waar kunstenaars mee bezig zijn. Waar in deze race productiviteit bovenaan staat zijn kunstenaars intrinsiek kritisch naar die productie(dwang) en institutionele logica. Net zoals Khalidi stelt hij de actuele vraag Hoe zie je een instituut? – iets dat door beiden wordt overdacht als ‘knooppunt’ van resources of beslag van een carrière: dit kan, maar wel binnen de gedachte waar kunstenaars mee bezig zijn, en niet als stempel in een dwingend klimaat van productiekenmerken.

Ook Hagoort erkent de meer informele positie van de AIR, doch kan het ook als voortraject van het officiële circuit worden gezien. De AIR in het licht van een alternatieve katalysator van unieke spelers wordt door hem vooral als meerwaarde in de meer coherente inbedding van kunst in een groter geheel gezien, waar ook Bengtsson samenwerkingen als positief acht om elkaar te completeren. “Je hebt deze dagen steun van elkaar nodig om te durven en ook om feedback te krijgen”, benadrukt zij, waar het samenwerken de remedie voor Twaalfhoven is om de centrische kunsteconomie een ander geluid te geven.

Juist in een wereld met verwarring en onzekerheid, zoals dit jaar, kent de kunst een podium. Binnen de meer conventionele stromingen, stelt Twaalfhoven vast, is er geen onzekerheid en verwarring. “Ik ben super blij met de podia, als een soort lab waarin kan worden gekeken, maar als je test in het lab lukt, wil je dat naar buiten brengen. Net zoals met het vaccin.” De kunstbeurs wordt door hier als oud economisch model geduid, voor Khalidi als een eurocentrisch idee en voor vanhoe als neoliberale wereld: iets waarvan we kunnen denken dat het ‘is’ maar, zoals al uitgebreid aangekaart, het in feite Westers is; als norm. “Daarmee verdwijnt veel taal en spraak”, zegt vanhoe, doorpakkend op de verandering die velen in deze tekst bepleiten. “Als je kijkt naar de Kick Out Zwarte Piet: daarin dwing je de beweging af, noodzakelijk, en verandert er heel langzaam structureel iets. Het gevaar van de BLM beweging is denk ik dat het heel incidenteel aangegrepen wordt: we gaan het oplossen binnen de instituten of binnen het denken van de instituten, maar de vraag of het beweegt kun je [relateren aan] waarbinnen het beweegt: op institutioneel niveau heel moeizaam, maar ik denk op informeel niveau zeker. Ik geef altijd het voorbeeld, positief naar de toekomst toe: ga kijken naar de jongeren. Hoe ze uitgaan, hoe ze dansen, ik zie in Rotterdam weinig verschillen waarnaar ik kijk. Dáár vindt BLM gewoon plaats zonder dat het een issue of een thema is.”

De vraag aan de AIR blijft hiermee vooral: Waarop steun je? Op een ouder economisch model van de kunst waartoe je bijdraagt, waarin je een speler bent, of draag je bij aan verandering: dat vraagt andere waarden centraal te stellen. Volgens Twaalfhoven, Segbars en Khalidi zijn deze intrinsieke productiewaarden inherent onderdeel van het grotere begrip internationalisering, steunend op de eigenheid van een plek en hier toegang toe te verlenen. Daarvoor is in een lokale context van fysieke aanwezigheid rijke communicatie nodig, om de oude machinerie – in de woorden van Twaalfhoven – van radartjes in een systeem als onthand te zien. Naast de strijd voor financiële beloning in de kunsten, volgens Twaalfhoven onderdeel van het oude model maar noodzakelijk, is het onderzoeken bij welke vragen aan te sluiten en welke positie daarbinnen aan te nemen nu nodig. “We buiten de aarde uit en er zit geen rek meer in. Dat betekent dat er een nieuw verhaal nodig is. Een verhaal waar je er dus niet komt met al die specialismes. Daar hebben we kunstenaars hard bij nodig, maar niet als ze ook in hun eigen radartje blijven zitten.”

Het intrinsieke verhaal boven het extrinsieke kan ons al met al de weg wijzen wanneer de eigen productie weer centraal komt staan. Dit hangt voor Khalidi samen met de vragen wat je nodig hebt om te leven, en als kunstenaar te kunnen zijn. “Productie is bij wijze van spreken meer lokale productie van voedsel, maar ook van ideeën. Wij maken mensen hier, geen kunstenaars die een volgende stap zetten.” Geconcludeerd kan worden dat in het informele circuit waar internationalisering zich afspeelt tussen culturen, structurele monocultuur opgeheven kan worden door het dominant eurocentrische denken in de kunst in de lokale context aan te kaarten als te lineair. Het kunstwerk speelt hierin als materialisering volgens vanhoe een mogelijkheid om in gesprek te kunnen blijven, maar is niet het einddoel. “Het is belangrijk hem [het schilderij, beeldhouwwerk of de performance] niet te zien als de heilige expressie. Een goed idee is slechts een goed idee: het moet worden getest. Bij je buurman, vrienden kunstenaars of de bakker. Dán kan het naar iets groeien. En dat is wat AIR’s kunnen denken: ze hebben een belangrijke plek te behouden, maar waarom geen dokter of timmerman in het gastatelier? Dit past misschien beter dan de mentaliteit van een mede-kunstenaar.

Afbeelding: Notule tijdens Fase 2

C. Internationalisering en AIR’s (in Brabant)

Wat betekent voorgaande concreet voor lokale relaties en samenwerkingen? Kun je alleen ‘internationaal’ functioneren als je een breder netwerk aanbiedt: vanuit collectiviteit in de regio – bijv. in Brabant?

C.1 Internationalisering en AIR’s

Een residentie is voor veel kunstenaars een alternatieve inkomensstroom, benadrukt Van Heeswijk. Verblijf, productiegeld en een beurs zijn vaak de basis die een gast verkrijgt, als een aanvulling op de praktijk waar kunstenaars graag gebruik van maken. Intrinsiek is de AIR naast belangrijk voor het kunnen-bestaan ook een plek om andere kunstenaars, maar ook mensen buiten de kunst te ontmoeten in een lokale context, om gesprekken op een grond elders dan thuis aan te gaan. Hagoort vertelt dat je ergens voor een langere tijd bent, niet als toerist, maar om in contact te komen met de plek, mensen en omgeving, waar vanhoe de waarde van internationalisering onder AIR’s vaststelt door de vermenigvuldiging die het biedt van en voor het eigen spreken met het spreken dat je eerder niet begreep of zag. De condities van de plek waar je tijdig bent vormen de basis van wat je meemaakt. Voor Van Heeswijk betekent de minder échte uitwisseling op de grond door COVID-19 in dit opzicht een verschraling. Het verdiepen in omstandigheden in een plek waar je naartoe gaat blijft pertinent waardevol: AIR’s hebben in deze ontmoeting een onomstotelijke en onvervangbare waarde.

Van der Beek benadert het samen- zijn in een plek vanuit het eerder benoemde wederkerigheidsprincipe, maar dan onder het begrip gastvrijheid: het samen wíllen zijn in een plek. Gastvrijheid lijkt een principe voor de ervaring van gelijkheid te zijn, die in de pelgrimstocht fundamenteel is. In lijn met de AIR kan tijd (het vertragen van het nut dat in de wereld buiten de AIR centraal staat) een belangrijk principe zijn voor het kunnen aangaan van dit engagement tot en met elkaar. Buiten de productieoutput die buiten de AIR in de kunsten kan worden gevraagd, als vraag in plaats van aanbodmodel, is de AIR dus bij uitstek waardevol voor engagement in een lokale context; en om je hier te kunnen wortelen. Ook in de Pelgrimstocht ben je, de hele tijd. Als je opstaat, boodschappen doet, met wie je praat nadat je klaar bent met werken en met wie je over straat loopt: het is een volledige staat van zijn op een plek elders. Waartoe dit aanzet, ligt open. Vanuit de host kan er dus geen verwachting op de output van het werken van de resident zijn, enkel het wederzijdse respect is sturend in dit artistieke proces. Zoals vastgesteld staat in dit proces intrinsieke waarde voorop.

Als plekken ontstaan vanuit de noodzaak om een ruimte te veroveren die andere economische grondslagen in de kunst kent dan buiten deze initiatieven, bij grote instituties, is het volgens Segbars als AIR nu zinnig na te denken over deze intrinsieke waarde van kunstproductie: hierover kan onderling gesprek worden gevoerd, omdat het organiseren en onderhouden van een residentie politieke slagkracht kost, iets wat de plekken met elkaar delen. Je bent een plek, maar waartoe houd je als AIR eigenlijk noodzakelijke ruimte vrij? Volgens Segbars is dat al een politieke uitspraak die met oog op de precaire toekomst – minder ruimte voor initiatieven binnen een economische rationale en een toenemende druk die bestaan onmogelijker maakt – slechts wezenlijker wordt. Het is juist de bewustwording van opgevoerde druk die politiek mobiliseren onder AIRs’s nu belangrijk maakt, vanuit de eigen waarden.

Mogelijkheid in Brabant: De individuele denkbeelden over wat bereikt zou moeten worden met het energie stoppen in het mogelijk maken van productie vanuit intrinsieke waarden boven de rat race in de kunsten, bespreken in het licht van je internationale verhouden: waartoe verhoud je je en tot welke economische productiewijzen?

Deze intrinsieke eigen- waarden van AIR’s benoemt ook Khalidi. Onderdeel van de organisatie van een plek zijn bijvoorbeeld de productie van eten – waar halen we ons eten vandaan – evenals de productie van energie en de productie van werk en het tonen van werk – wat betekent dit ‘tonen’ en voor wie is dit? – vragen die samenhangen met het vrijhouden en innemen van ruimte. Waar de Jan van Eyck in 2030 volledig klimaatneutraal wil zijn, niet alleen in het gebouw maar ook in samenwerkingspartners en voedsel, beaamt Gielen deze totale benadering in plaats van een thematische benadering in een organisatie als cruciaal, om (1) ecologische en (2) sociale redenen. Lokale verankering speelt hierin een grote rol en neemt slechts toe, waar de positie van een kunstenaar in de lokale industrie wordt onderstreept. Aanvullend kan de opmerking van vanhoe worden gemaakt die wederom het onderzoeken van de eigen plek in dialoog met de gastkunstenaars en lokaliteiten benoemt als mogelijkheid tot wederzijdse energie. Zoals ook Segbars leert betekent het runnen van een AIR veel energie voor de host, waar het volgens vanhoe meer energie kan leveren wanneer het niet het onderhouden van een gast betreft; maar het onderzoeken van de plek mét de gast(kunstenaar). Initiatiefnemers van AIR’s (hosten) worden zo onderdeel van het proces van vormgeven, niet slechts de tijdelijke gastkunstenaars (residenten) in een doorlopende programmering. Juist de AIR kan zichzelf blijven bevragen in het Hoe en Waarom, zo stellen beiden. Op deze manier kan ook internationalisering worden ‘getest’: door het niet binnen de programmering van ‘next’ naar ‘next’ internationale kunstenaar ‘in te willen bedden’, als antwoord, maar door het als vraag te onderzoeken. Wanneer de AIR wordt gezien als ecosysteem, niet om interne werking te verstoren maar om het te voeden, dan betekent dit focus op de bouwstenen van de plek zelf: het geheel van de AIR niet als service te zien dat wordt geboden áán, met losse diensten, maar in plaats vanuit die afstand van de organisatie en kunstenaar vanuit een gezamenlijk blokkenspel te denken.

Mogelijkheid in Brabant: het uitdagen van jezelf als AIR in de omgang met internationaliseren. Niet om tot een definitie te komen en het op te willen lossen, maar de AIR zelf in het kader van internationalisering te testen. vanhoe benoemt hier bijvoorbeeld de mogelijkheden om de residentie elders in de lokale context te laten plaatsvinden, zoals in het Warandepark of Etz: om input te vergaren in het onderzoek naar het eigen Zijn

C.2 Internationalisering en AIR’s in Brabant

Juist in Brabant, waarin residenties op een relatief korte afstand zijn gehuisvest, ligt er een ideaal speelveld om andere biotopen te kunnen bereiken, wanneer de lokale context van de AIR als belangrijk wordt erkend. Hagoort: “Een gastatelier heeft vooral veel zin als het deel uitmaakt van een netwerk van andere plekken, zodat er belangstelling is. Niet alleen onder andere ateliers, maar ook academies en musea. Iedereen wil zijn eigen ding doen, dat is de dynamiek en dat moet je ook zo laten. Je kunt niet voor een ander bepalen wat te doen, maar als je het voor elkaar krijgt om voor elkaar belangstelling te wekken en regelmatig samen te komen; je programma open te stellen voor elkaar – niet alleen in je eigen plek maar ook in het musea of de academie – dan kun je veel bereiken.” In deze lokaliteit wordt door zowel Hagoort als Twaalfhoven de spiraal of cirkelvorm benoemd boven de al eerder door vanhoe geschetste piramide. Een piramide wordt als zuil steeds breder individueel gezien: mensen zien je, waarderen je, kopen je werk, volgen je nieuwsbrief en Instagram. “Ik geloof dat we een andere vorm kunnen maken. Dat netwerk veel meer in een cirkel te zien: het tot elkaar verhouden”, duidt Twaalfhoven. Op deze manier wordt ook de rol van publiek bevraagd, waar publiek mogelijk een expert kan zijn van kennis dat geïnvesteerd kan worden. Dit betekent de AIR als lerend en open netwerk te zien. Vanuit de eigen dynamiek van een plek kan er volgens Hagoort samen worden gekomen lokaal vanuit belangstelling programma’s voor elkaar open te stellen. Voor hem is het essentieel om samen te komen in het hele klimaat, waar de AIR één van de onderdelen in de sector is. Welke mogelijkheden bied je elkaar en wat is daarvoor nodig? Wederom is hier de common ground belangrijk: het niet in elkaars programmering wroeten maar zoeken hoe het geheel te stimuleren: aan tafel te gaan en te kijken hoe elkaar te stimuleren zonder samenwerking als duiding van dwang te zien. Samenwerking is geen vereiste voor geld, het is iets dat gebeurt, veelal al aanwezig, maar waarvoor tijd en gelegenheid gerealiseerd moet blijven worden.

Mogelijkheid in Brabant: het spiraalvormige model tussen AIR’s en de kunsten maar ook eventuele andere lokale spelers onderzoeken.

Mogelijkheid in Brabant: het spiraalvormige model tussen AIR’s onderzoeken door tijd en gelegenheid te realiseren om met elkaar aan tafel te gaan.

Deze vraag gezamenlijk dragen in een regionale omgeving is volgens Gielen inderdaad belangrijk, om voorbij PR en uitstraling tot een inhoudelijk onderzoek te komen: een totaalbenadering in plaats van thematisering. Lokale verankeringen zijn zowel ecologisch als sociaal urgent, waar kunstenaas de lokale industrie kunnen ondersteunen in relaties die in Brabant o.a. gelegd zouden kunnen worden met bijvoorbeeld textiel en ambacht. Juist doordat Brabant niet het centrum van de kunstwereld is kan haar geografische ligging inzetten op die identiteit. Vanuit deze inhoudelijke en intrinsieke verbindingen kunnen duurzame relaties internationaal ontstaan, met lokaliteiten elders die affiniteit met deze onderwerpen hebben: reizen wordt dan om inhoudelijke gronden interessant en belangrijk; zo leert Gielen. Ook Twaalfhoven benoemt de mogelijkheid van het ‘detail’ waar de kunstenaar goed naar kan kijken. De globale klimaatcrisis kan lokaal worden onderzocht, juist in deze details die op lokale schaal spelen; bijvoorbeeld in samenwerking met de landbouw en boer. “We hebben te maken met onzekerheid en verandering, zoals in de landbouw, daar gaat heel veel veranderen in de komende 10- 20 jaar. En dat geldt voor meer onderwerpen. Als dat als vraag centraal staat bij een residentie, dan krijg je fascinerende uitwisselingen.”

De verbinding lokaal – globaal en andersom biedt de AIR een translokaal en ecologisch fundament. “Brabant is niet het centrum van de kunstwereld, en dat is een goede zaak. Veel kunstenaars hebben juist nood niet in dat centrum rond te rijden voortdurend. Alleen al de geografische locatie kan dat bieden. De sterkte van de identiteit van residenties, moet daar op inspelen: niet nóg eens een vernetwerker zijn, zoals de Rijks. Anderzijds zijn er in Brabant connecties met scholen, het Textielmuseum, de roots […]: ik denk dat een DNA van Brabant zit in het landelijke, de landbouwgemeenschap en het textielverleden. Je kunt daar op inzetten en je ermee profileren”, stelt Gielen vast. “Het zijn interessante en op zijn minst inhoudelijke redenen waarom je ook nog zou reizen.”

Mogelijkheid in Brabant: lokale vraagstukken op detailniveau die spelen te verbinden aan de vraagstukken met plekken elders en zo vanuit gedeelde en intrinsieke affiniteiten te onderzoeken

Afsluitend. Een internationale kunstenaar in de lokale context van Brabant, zo vertelt Hagoort, kan erg belangrijk zijn voor het artistieke klimaat. Volgens Hagoort is de steun van Nederlandse Fondsen aangaande internationalisering met name het ondersteunen van Nederlandse kunstenaars naar elders. Kunstloc en BrabantStad zetten met de Proeftuin juist in op het ontvangen van een internationale kunstenaar in Brabant. Het nationale denken ‘Nederland te moeten promoten’ kan volgens Hagoort anders, waar deze focus in Brabant interessant in is. Khalidi noemt BAK als interessante plek die residenten ín de eigen landen helpen, in lijn met Hagoort die de Van Eyck deels elders dacht. Volgens hem is de AIR in haar basis een studio met vier witte muren en een stoel, zoals in de Van Eyck in ieder geval kan worden geschetst. Echter, het ontwikkelen van werk gebeurt volgens hem niet in het vacuüm van die studio pur sang. De studio en integriteit van de kunstenaar staat voorop en moet bewaard blijven – de kunstenaar is er voor zichzelf en bepaalt – maar komt terecht in een nieuwe context; daar waarover, zoals dit onderdeel ronduit toont, door organisatoren en initiatiefnemers het onderzoek aangegaan kan blijven worden. Naast de studio biedt de Van Eyck een groep residenten rondom en labs in dialoog met Maastricht en binnen de academie zelf. Binnen kleinere AIR’s kan een symbiose in spiraalvormige verbindingen en in onderzoek met lokale spelers en plekken bestaan. Men komt om een residentie te doen, waar de initiatiefnemers de residentie tegelijkertijd willen continueren. De intrinsieke waarde van kunst maken wordt door hen onvoorwaardelijk gedeeld. Dit blijft de grootste waarde van de AIR die door de betrokkenen in dit onderzoek worden benoemd, waar volgens Khalidi de verschuiving van tonen naar het centraliseren van onderwerpen dit jaar (2020 en 2021) aanwezig is en betekent dat kunstproductie bevraagd kan worden: nu er niet meer kan worden getoond staat dé intrinsieke motivatie van kunstenaars, die in AIR’s voorop staat, als protagonist op het decor. Vanuit de diversiteit aan AIR’s die deze waarde tezamen koesteren en najagen in Brabant kan in lijn met de benoemde mogelijkheden en voorstellen in deze essays de betekenis van internationalisering open worden onderzocht.



Deze reeks gaat verder met een drietal Post-Corona essays opgesteld met en dus binnen Brabantse AIR’s. Lees door om hieraan te beginnen.



[1] Zie http://www.m4gastatelier.nl/

[2] Doorman, M. (2020, 26 mei). Maarten Doorman on Translocality in the Arts. DutchCulture. https://dutchculture.nl/en/news/maarten-doorman-translocality-arts