Back to overview


INLEIDING FASE 2 – INTERNATIONALISERING IN EEN POST-CORONASAMENLEVING VOOR (BRABANTSE) AIR’S




Waar Errol Boon (2020) aan het begin van de coronacrisis al beschrijft dat tijdens deze ‘moeilijke tijden’ van COVID-19 het ingewikkeld wordt om goed te kunnen reageren met instrumenten en concepten daterend uit een wereld vóór de crisis, focus ik mij in deze tweede Fase op de actualiteit zelve. Juist omdat de werkelijkheid onzeker en verwarrend is maar tegelijkertijd de weg wijst. Volgens Boon is onze vermeende progressie gestopt en de logica van het verleden dus niet langer noodzakelijkerwijs van toepassing op de toekomst. Het is, in andere woorden, ons reactievermogen wat we moeten omarmen: vanzelfsprekendheden heroverwegen met oog op de toekomst, welke ook volgens Edo Dijksterhuis (2020) onherroepelijk anders zal zijn; zo ook onze internationale ambities en verbondenheden. De centrale vraag is: Wat leert de crisis ons over de wereld ná vandaag?

Het theoretisch laden van het internationaliseringsbegrip voor AIR’s vóór COVID-19 heeft de afgelopen periode geresulteerd in het centraliseren van een zestal deelthema’s- en vragen. Deze vragen vormden de basis voor een negental diepte interviews over internationalisering tijdens de coronacrisis en met oog op een Post-Coronasamenleving, gevoerd in de periode januari t/m maart 2021 en op chronologische volgorde met Jeanne van Heeswijk (18-01), Jack Segbars (21-1), Erik Hagoort (29-1), Pascal Gielen (09-02), Cecilia Bengtsson (05-02), Merlijn Twaalfhoven (12-02), Hicham Khalidi (24-02), reinaart vanhoe (26-02) en Suzanne van der Beek ( 01-03).

Download hier de vragen:

Naar aanleiding van het zestal centrale thema’s in dit onderzoek [mentale mobiliteit, fysieke mobiliteit, inclusie, relationele autonomie, (trans)lokaliteit en procesgericht handelen] zijn deze gesprekken geanalyseerd, toeschrijvend naar wat internationalisering voor Brabantse AIR’s zou kunnen betekenen.  Deze thema’s zijn teruggebracht tot een drietal essays:

  1. Internationalisering?
  2. Mobiliteit en aanraking
  3. Artistieke productie: intrinsieke productie

Eén van de begrippen dat in onderstaande essays wordt besproken, is het tijdens corona nadrukkelijk verkende ‘translokale’ denken, dat onder andere door Maarten Doorman begin vorig jaar (2020) opnieuw werd ingeluid. Het begrip levert voor Boon (2020) een kader om de door hem beschreven ‘gebroken belofte van globalisering’ kritisch te heroverwegen, nu internationalisering niet langer een onschuldig ideaal is maar een onvermijdelijke realiteit. Internationalisering confronteert ons met grote, morele uitdagingen. Die uitdagingen bestaan in dit onderzoek vooral door de ongelijkwaardigheid, klimaatongelijkheid en de Westers- dominante kunstcanon die met internationalisering samengaan te heroverwegen om op de huidige wereld te kunnen reageren.

Dijksterhuis (2020) beschrijft vorig jaar een toenemende behoefte aan contact. Niet als romantische nostalgie (waar hij Thierry Baudet kort de revue laat passeren), maar door het erkennen van een wereld die zich niet aan grenzen houdt: denk aan het virus, maar ook aan migratie. Een pleidooi voor translokaliteit tijdens COVID lijkt de grens tussen de globale canon en nationalisme op te willen heffen, waarover Boon al eerder vragen opwerpt: “How to stay connected with people around the globe while protecting climate and planet; how to make sure that one’s international endeavours are also intercultural exchanges; how to arrange a fair international cultural collaboration that does not reproduce the structural power differences that dominate our globalised world; and so on and so forth.”

Hier ga ik nader op in. Het drietal onderstaande essays vormt de basis voor en wordt geconcretiseerd in werksessies met Brabantse AIR’s, om tot een analyse te kunnen komen hoé de crisis onze internationale ambities heroverweegt, uitgaande van de samenleving ná COVID. 

Liza Voetman, maart 2021



Bibliografie [inleiding]


Boon, E. (2020, 2 juni). Translocality: artistic internationalisation after the corona crisis. DutchCulture. https://dutchculture.nl/en/news/translocality-artistic-internationalisation-after-the-corona-crisis

Dijksterhuis, E. (2020, 30 maart). De Corona-archives zijn een collectief logboek van deze rare tijd. Het Parool. https://www.parool.nl/nieuws/de-corona-archives-zijn-een-collectief-logboek-van-deze-rare-tijd~bd5ea333/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.nl%2F

Doorman, M. (2020, 26 mei). Maarten Doorman on Translocality in the Arts|. DutchCulture. https://dutchculture.nl/en/news/maarten-doorman-translocality-arts




Essay 1: Internationalisering?

A. Internationalisering

Hoe zou jij internationalisering interpreteren en duiden? Wat is de artistieke waarde die je aan het begrip hecht?


In mijn eerste gesprek, met kunstenaar Jeanne van Heeswijk, wordt duidelijk dat internationalisering belangrijk is om de lokale verzetsvormen in relatie tot globale conflicten uit te wisselen en zo een meer rechtvaardige samenleving te bouwen. Deling reikt hierbinnen niet specifiek over landgrenzen of culturen, maar betekent voor Van Heeswijk vooral de verbinding van verschillende gedachtestromen. Daarvoor hoef je niet altijd het vliegtuig te nemen, maar het kennisnemen van elkaars strategieën is wel van groot belang. In de “grijze ruimte die er is als je naar buiten loopt en met iemand staat te kletsen” erkent Van Heeswijk de waarde van het live ontmoeten: op een grond (elders). Het verwelkomen van internationale kunstenaars in Nederland, zoals binnen residenties maar ook (post)academies zoals de Van Eyck, is bovenal waardevol om fundamenten van een plek elders te kunnen begrijpen.

Het fysieke ontmoeten en uitwisselen wordt ook door Jack Segbars in de context van de AIR als pertinente waarde onderstreept. De uitwisseling van kunstenaars en het profiteren van elkaars netwerk middels ontmoeting is meerzijdig van belang om buiten bestaande contexten te kunnen werken in een goed geaccommodeerde residentie. Echter, zo stelt Segbars scherp, is het ‘Contemporary Art’ system als systeem “[als] een levendig discours van Biënnales en instituten [dat] gehalte [krijgt] in een discoursproductie en in uitwisseling van kunstenaars [o.a.] die de wereld over reizen. Het kunstbedrijf is een reizend internationaal circus met sterke uitwisselingen en globaal van aard. De kunst ís internationaal.” Segbars verklaart het begrip daarmee als zodanig vastgebakken aan het kunstgebouw zoals dat bestaat: een netwerk van internationaal opererende instituties waarbinnen een heftig verkeer van kunstenaars, kennis, curatoren en theoretici plaatsvindt.Een mogelijk risico, indien het te ver doorslaat, ligt hierin besloten: internationalisering als ‘vinkje voor beleid’. In andere woorden: als waardeoordeel an sich dat aan het begrip kan worden toegekend door subsidiegevers om te kunnen constateren ‘dit is gecovered’. Terwijl het in werkelijkheid niet veel voorstelt. Dit waardeoordeel beschrijft Pascal Gielen in een later gesprek klassiek: in de vorm van symbolisch kapitaal. Dé internationale kunstenaar is gelieerd aan de marktkunstenaar en de internationale kunstwereld die de afgelopen twintig jaar sterk te maken had met erkenning. “Wie naar het buitenland ging werd meer erkend”, zegt Gielen. “Denk aan mooie, anekdotische voorbeelden in Vlaanderen van Jan Fabre die op de Biënnale van Venetië zou staan. Achteraf bleek dat hij voor zichzelf daar een ruimte huurde en vervolgens terugkwam.” ‘Internationaal’? Het was simpelweg een manier om subsidies te legitimeren. We zien nu, concludeert Gielen, een inflatie van het internationale als symbolisch kapitaal, nu internationalisering ‘is’, denkend aan de studenten op zijn collegebanken met een Erasmusbeurs.

Het kunstbedrijf is een reizend internationaal circus met sterke uitwisselingen en globaal van aard. De kunst ís internationaal – Jack Segbars

In een opvolgend gesprek, met reinaart vanhoe, word ik via Skype op de wereldkaart achter mijn hoofd in mijn dagdagelijkse werkplek – de woonkamer – gewezen. De kaart: een metafoor om internationalisering vanuit een meer overschouwend perspectief te zien. Voor vanhoe is dat noodzakelijk, juist omdat er maar weinig mensen de luxe hebben om er zo naar te kunnen kijken zónder pijn te voelen.

Onze positie, vanuit de Benelux, is een luxe. Het is noodzakelijk om die eigen (luxe) positie te bekijken en deze beter te leren begrijpen. Internationalisering is in plaats van iets ‘halen’, ‘opsnuiven’ of het mensen in ‘een netwerk van belangrijke instituten’ hangen bovenal het begrijpen dat kunst niét universeel is. Ondanks de dominante kunstcanon of taal die Merlijn Twaalfhoven van Esperanto in de kunst tot ‘Artsperanto’ duidt, als “een gemiddelde taal waarin kunstenaars elkaar wereldwijd snappen; van Zuid Afrika tot Canada of Japan”, is die taal volgens hem onthecht: toegeschreven aan de kier tussen deze taal en de taal van de wereld buiten kunst. Kunst is, zo vertelt Twaalfhoven, een eigenzinnig systeem dat elkaar inspireert maar het verhaal naar de samenleving toe is nu hard nodig. In de efficiënte machine van leven waarin specialismen als onderdeeltjes goed geolied samenwerken, mist leven.

De relatie tussen kunst en leven, zoals ook vanhoe verwoordt, begint met de erkenning dat het ‘Contemporary Art’ system als systeem niet voor iedereen duidelijk is, niet inclusief en daarmee problematisch: we kunnen niet zeggen dat iedereen Van Gogh en diens waarde begrijpt; ook wijzelf – in de kunsten – niet. Zowel binnen de internationale kunsttaal als buiten de monocultuur die kunst soms ook illustreert is de relativiteit van taal inherent aan internationalisering verbonden: we kennen de bouwstenen van iets of iemand immers vaak niet, zo duidt vanhoe. “Als je in een klas zit, op St. Joost, of hier in de Willem de Kooning, en je hebt een internationale groep studenten, dan geven we heel vaak feedback over iemand zijn werk; maar eigenlijk hebben we de context helemaal niet. We kennen de building blocks niet.”

‘Inter’ speelt zich tussen nationaliteiten af. Het mooie van het opheffen van grenzen [tussen] is de idee dat we onder deze grenzen allemaal hetzelfde zijn – Suzanne van der Beek

Om ons tot die building blocks te kunnen verhouden is de bewustwording nodig dat, ondanks hetzelfde doel (om kunst te beoefenen), er in de culturele bagage die we met ons meenemen diverse stijlen en geschiedenissen schuilen. Cecilia Bengtsson: “In Korea moeten ze vooral veel klassiek-technische technieken leren, maar ze hebben ook een hele conceptueel-sterke kant.” We nemen onderwerpen en denken over wat beeldende kunst ‘is’ in internationalisering mee vanaf ons thuisland, evenals wat belangrijk is om te leren en over te brengen. Deze influx van verschillende culturen en onderwerpen evenals manieren van doen steunend op geschiedenis met andere vraagstukken, maakt ons rijker. Echter, zo stelt Bengtsson helder, zit er ook een valkuil in internationalisering verscholen: “als je zegt: jij bent zo en zo omdat jij vanuit dat of dat land komt. Dat weten we helemaal niet.” Het proberen om elkaar te begrijpen alsof we min of meer dezelfde zijn betekent voor haar het denken in ‘jij bent ‘zo’ op te heffen. Internationalisering moet al met al op een respectvolle en tolerante manier, waar respectvol inherent in verschillende culturen iets anders betekent. “Neem de pauze tussen wanneer jij iets zegt tegen je gesprekspartner en wanneer ik begin te spreken. In Nederland is die [pauze] heel kort. In Zweden zegt iemand iets, maar gaat eerst inademen: een teken voor iedereen dat hij of zij iets gaat zeggen. Inademen, en dan beginnen met spreken. In Nederland is dat heel anders. […] de timing is anders. […] Het gaat om die bewustwording”, zegt Bengtsson.

Deze bewustwording en confrontatie bestudeert Suzanne van der Beek in haar onderzoek naar de Camino. Waar ik ‘inter’ eerder als ‘tussen’ duidde en Van der Beek instemt met die definitie, gaat het in Pelgrimeren juist om het opheffen van een grens. “Tussen speelt zich tussen nationaliteiten af. Het mooie van het opheffen van grenzen is de idee dat we onder deze grenzen allemaal hetzelfde zijn”, leert Van der Beek. Maar, in lijn met het Contemporary Art System zoals door vanhoe als niet inclusief verklaard, steunt ook het kunnen Pelgrimeren volgens haar op vermogende Westerlingen die twee maanden onbetaald verlof kunnen nemen. “Je bent bijvoorbeeld ‘meer – pelgrim’ als je langer loopt, maar dan moet je wel zo lang vrij kunnen nemen van je werk [o.a.]. Daarom noem ik het een romantisch idee van pelgrim zijn: het is niet altijd de werkelijkheid, het is hoe die wereld functioneert binnen zichzelf.” Het is als een resonantie van hoe de academische wereld rondom Van der Beek werkt, opgebouwd vanuit de idee dat wat er gedaan wordt heel belangrijk is, maar kijkend naar wat de academische wereld bijdraagt aan de wereld buiten het discours, is dat ook volgens haar met name het eigen CV voeden. De Camino zou in lijn met de AIR vergelijkbaar geduid kunnen worden als plek om te ontsnappen aan deze hiërarchie en competitie, in een plek waar gelijkwaardigheid – schouder aan schouder te lopen – geschiedt.

De kunst is groter dan wat we op dit moment zien en denken. Het centrum verlegt en bijkomende vraag is wie hiërarchie bepaalt – Hicham Khalidi

Hicham Khalidi benadrukt dat de idee internationalisatie voorafgaand aan zijn intrede als directeur van de Jan van Eyck academie in Maastricht in zijn praktijk vaak nog iets anders toonde: “Ik heb in Parijs gewerkt en daar was internationalisatie: grote opdrachten geven aan kunstenaars en die helemaal ontwikkelen samen met de kunstenaar.” Maar, de kunsten zelf geven iets anders aan, nadenkend over de marginalisatie van structuren en hiërarchie. De kunst is groter dan wat we op dit moment zien en denken, aldus Khalidi. Het centrum verlegt en bijkomende vraag is wie hiërarchie bepaalt. Waar de Van Eyck gezien en ingezet kan worden als een plek waar mensen binnenkomen voor hun eigen carrière en waar curatoren komen (o.a.) die je verder kunnen helpen, en dus gericht op de individuele ontwikkeling van de kunstenaar, past Khalidi hiervoor. Hij stelt de context waarbinnen de academie zich gedijt centraal: dat wat gebeurt in de wereld. De aarde vraagt een noodzakelijke inzet op het grootste en meest belangrijke: de verlijming van organisaties aan de effecten van het klimaat, lijnend aan het IPPC.

B. Internationalisering en COVID-19

Heeft corona het internationaliseringsbegrip in een nieuw perspectief geplaatst? Moeten we onze internationale ambities vanuit de veranderlijke wereld herformuleren en heroverwegen?


Khalidi beaamt. Voor hem is COVID-19 natuurlijk niet iets wat we willen en de klimaatcrisis evenmin, maar het ís. We kunnen niet meer zeggen dat we het reizen zo missen. “Tuurlijk mis ik het”, vertelt Khalidi resoluut. “Maar we zullen andere manieren moeten ontwikkelen.” COVID-19 wijst ons daarmee de weg, wat ook wordt onderstreept door Pascal Gielen. Wat wij nu opnemen aan onze voetafdruk geven we uit voor de toekomst. Volgens Gielen leert corona ons stilstaan bij het ecologische aspect van kunst en mobiliteit. We moeten anders gaan reizen, waar Van Heeswijk de hybride situatie van deze tijd als stuurkracht voor de toekomst ziet. Waarom we wel of niet reizen is als vraag urgenter geworden en deze hybride situatie betekent ook het onderzoek naar nieuwe koppelingen op grotere schaal; bijvoorbeeld door langere verblijven te bieden en mensen minder te laten reizen, nieuwe vormen van uitwisseling écht te gaan onderzoeken, of lokaal samen te werken in de komst van internationale gasten.

Het voeren van een dialoog op groter niveau, zoals met het ministerie, is van belang om te onderstrepen dat de inzet op het klimaat niet alleen voor de kunsten belangrijk is, maar het ons denken in mogelijkheden toont – zo vertelt Khalidi. Gesprekken, zoals wij voeren aan zijn tafel in Maastricht, zijn dit jaar bijvoorbeeld gemakkelijker te voeren en verloren tijd aan reizen kan alternatief worden ingezet. Aangaande internationalisering, volgens Khalidi door beleid overwegend geduid als het verlangen naar ‘verbinding’, blijft dit als een lege huls wanneer we vasthouden aan het paradigma dat internationalisering ‘uitwisseling’ betekent. Denk aan het tellen van vermogende internationale studenten studerend in Nederland; welke na ontvangst van hun diploma gáán. Waardevol? Nu deze internationale studentenpopulatie reduceert, we elkaar niet meer kunnen zien en aanraken, verandert ons hele denken. De vraag is: Hoe zien we de toekomst?

Dit grotere vraagstuk, Hoe zien we de toekomst en is het wel nodig om te reizen, voor X?, benadrukt ook Hagoort. Er zijn veel vragen die volgens hem praktisch opkomen dit jaar, welke ook te maken hebben met wat de waarde van een AIR als plek is en wat je daarmee wilt zijn. Naast ecologisch dwingt de tijd ons na te denken over ‘kunstproductie’ an sich, waar Segbars de komende 5 tot 10 jaar als markering ziet. “De condities dwingen iedereen beter na te denken want er zal heel veel omvallen. Galeries, bestaande vormen in de kunst, zijn niet te handhaven”, legt hij uit, waar het algemene politieke klimaat in Brabant als voorbeeld fungeert. Ook ziet Gielen dit jaar problematische bewegingen die te maken hebben met bio politiek en autoritaire controle, ingezet om nog meer te bezuinigen op de cultuursector. “In het algemene, politieke klimaat gaat het hard nodig worden om na te denken over andere vormen van kunst maken”, besluit Segbars, waar de precaire situatie in de kunst en ecologie in Essay 2 en 3 nader wordt geconcretiseerd.


Lees hier verder in Essay 2: Mobiliteit en aanraking

Lees hier verder in Essay 3: Artistieke productie – intrinsieke productie