Back to overview

op het onderzoek ‘Internationalisering in een Post-Coronasamenleving voor Brabantse AIR’s’


Zoals in de introductie van dit onderzoek op 11 november 2020 uiteengezet heb ik mijzelf de afgelopen tijd ten doel gesteld om het multi-interpretabele en beslagen begrip ‘internationalisering’ in de kunsten en in het bijzonder in AIR’s volledig te bevragen; geïnspireerd door Alessandro Baricco’s De Barbaren (2017). Mijn dank gaat uit naar de vele betrokkenen die hun medewerking aan dit onderzoek hebben verleend, om de vraag naar Een goede wereld samen van richting te kunnen voorzien.

Dank, Jeanne van Heeswijk, Pascal Gielen, Hicham Khalidi, reinaart vanhoe, Jack Segbars, Merlijn Twaalfhoven, Erik Hagoort, Suzanne van der Beek, Cecilia Bengtsson, Heidi Vogels, Esther van Rosmalen, Marjolein van de Ven, Roos van den Oetelaar, Henri Broeren, Ranti Tjan, Rob Moonen, René Korten, Linda Arts, Lex van Lith, Koen Dijkman, Ron Dirven, Bo Stokkermans (et al), Puck Kroon, Hemaseh Manawi Rad, Leen Bedaux en Linda Koke. Ik dank AIR Brabant voor het platform, alle input en gesprekken, en het Mondriaan Fonds voor de ondersteuning en het mogelijk maken van de realisatie van dit onderzoek.

Dit onderzoek heeft als publieke afronding de vorm van een gesprek aangenomen met de Brabantse betrokkenen, waarvan door Linda Köke een verslag is gemaakt. Over deze gezamenlijke conclusie leg ik als onderzoeker een laatste eindbeschouwing. Welke waarden dragen bij aan een gemeenschappelijke internationaliseringsdefinitie voor en door Brabantse AIR’s en hoe verworden deze waarden tot grondleggers van het individuele en collectieve handelen nu en de komende jaren (na COVID-19)? In vier delen werk ik toe naar een resumerend antwoord.


Internationalisering: resumé

Internationaliseringswaarden in en voor AIR’s

De plek van de AIR in het internationaliseringsvraagstuk

Internationalisering in een Post-Coronasamenleving voor en door Brabantse AIR’s: een gedeelde grond



Internationalisering: resumé

COVID-19 is een goede metafoor, en daarom al eerder gebruikt.[1] Een virus verspreidt zich razendsnel in een wereld die zich niks van grenzen aantrekt. Het gaat er keihard aan voorbij. De grenzen zijn te negeren, maar zijn er nog wel. Al eerder werd ik op de wereldkaart in mijn woonkamer gewezen. Wederom een goede illustratie: we kunnen de wereld zo vanuit een overschouwend perspectief zien. De afbeelding, een wereldkaart, vertelt ook: niet gelijk voor handen. Een wereld waarin over grenzen wordt gereisd. We gaan op vakantie, zijn onderweg voor onze carrières, gaan studeren in het buitenland en keren veelal terug. In diezelfde wereld is het reizen als beweging een kwestie van overleven, ontsnappen aan de ervaren hel ‘thuis’.

Ranti Tjan beschrijft de wereld als die hel. Overal is die hel aanwezig. Overal wordt ervaren. Daarom zijn AIR’s, als ontsnappingsoorden, zo belangrijk. In dit onderzoek kom ik tot de conclusie dat internationalisering fundamenteel is voor een rechtvaardige samenleving. Zoals eerder door Jeanne van Heeswijk aangegeven reikt ‘deling’ niet specifiek over landgrenzen of culturen, tussen ‘hier’ en ‘daar’. Het impliceert vooral de verbinding van verschillende gedachtestromen, een fundamenteel basisprincipe voor rechtvaardigheid. Juist om de fundamenten van een plek elders te kunnen begrijpen (en daarmee ook de eigen plek in perspectief te zien), is deze deling of kennisneming van elkaars strategieën van belang: zo ook op een grond (fysiek, elders).

Internationalisering is niet alleen het komen en/of gaan van kunstenaars van elders. Internationalisering is hier. Kijk naar de straat, de supermarkt, kijk online. Internationalisering is ‘overal’, als een begrip onderhevig aan inflatie. Maar het is niet overal, in alle lokale contexten, gelijk voor handen. Niet iedereen kan overschouwend naar dezelfde wereld kijken zonder pijn te voelen, om de sterke woorden van reinaart vanhoe aan te halen. Voor veel lokaliteiten is internationalisering niet voor handen. De wortels ervan zijn scheef.


Wereldkaart, metafoor in gesprek met reinaart vanhoe, 2021

Juist internationalisering is de hoogste vorm van democratie, in de woorden van Tjan. Het is een vorm van samenleven. Hij wordt hierin bijgestaan door Sofie Hollander[2], die in haar Pleidooi voor het onkruid vaststelt dat open grenzen het fundament zijn voor rechtvaardigheid en we bij de gratie van een ander bestaan. Denk aan het gevoel jezelf niet te kunnen kietelen op dat ene plekje op je rug, aldus Hollander: onmogelijk zonder die ander. Het ontbreken van internationalisering is, in de woorden van Erik Hagoort, als het niet kunnen schudden van elkaars hand – aldus Tjan: pijnlijk leeg. Internationalisering gaat om een natuurlijke ontmoeting van in- en uitheems, net zoals onkruid.

Omdat het begrip zodanig verweven is met de kunst, het is een ‘zijnsbegrip’, is het geen onschuldig ideaal meer: internationalisering is een onvermijdelijke realiteit, vastgebakken aan het kunstlandschap als zodanig. Maar: Wat betekent uitwisseling of kennisneming wanneer iemand kortdurend komt en gaat van ‘daar’ naar ‘hier’ en andersom, wanneer we niet meer kunnen komen en gaan (of niet meer willen, omwille van het klimaat) en/of wanneer het kunnen komen en gaan voor een zeer beperkt deel van de wereldbevolking voor handen is – een gegeven feit? Zoals door Hemaseh Manawi Rad gedaan roept het begrip fundamentele vragen op: Hoe geef je invulling aan dit begrip en kan de AIR ervoor zorgen dat het dieper gaat dan het aanhalen van oppervlakkige diversiteit? Voor en door wie en wat handel je? Tegen wie spreek je? Of, aldus vanhoe: een grap is voor sommigen grappig, maar voor wie en over wie spreekt die grap?


Afbeelding Hemaseh Manawi Rad, mei 2021

Al veel langer staat ongelijkwaardigheid in de samenleving centraal. Zo ook de vraagstukken duurzaamheid, inclusie en de nodige heroverweging van de Westers- dominante (kunst)canon. Internationalisering leert ons de idee ‘goede kunst’ direct te ondermijnen. Een gedigitaliseerde samenleving tijdens COVID-19 trekt ongelijkheid niet gelijk. Internationalisering is als een draaikolk: het begrip geeft je niks, tegelijkertijd ook alles.

Om kennis te nemen van elkaars strategieën en tot ‘building blocks’ te kunnen verhouden, vraagt internationaliseren een open houding.  De influx van culturen, onderwerpen, technieken, manieren van doen en laten, van leven, vraagstukken, geschiedenis en ga zo door, maakt rijker. Stereotypering (jij bent zo, want jij komt daar vandaan) ligt hier op de loer. Begrijpen alsof we min of meer dezelfde zijn, het willen leren van elkaar – bijvoorbeeld door het delen van een bepaalde affiniteit – kan de grens (het ‘tussen’) opheffen. Het opheffen van de grens, en dus het openen van grenzen voor een rechtvaardig samenleven, is daarvoor wezenlijk. Internationalisering toont hier een kleine paradox. Enerzijds laat je verschil dan achter je, anderzijds zie je verschil op tafel liggen, waarvan je leert. Het punt waarop dit kan, steunt op gelijkheid. Dit kan in een plek worden ervaren waar de fysieke context uitnodigt je externe identiteit deels achter je te laten, en er te vinden op welke manier je resoneert met het collectief. Daartoe is de AIR wederom een wezenlijke plek.

Internationalisering relativeert taal. Het opheffen van de grens (het letterlijke openen van grenzen voor een rechtvaardig samenleven evenals het openen van grenzen van perceptie) is daarvoor zoals gezegd wezenlijk. Internationalisering is al met al het actief stellen van vragen en het eerlijk zijn naar het perspectief vanuit waar jij zelf, of als plek, handelt. De wereld, ook van de kunst, is niet lineair te benaderen. Internationalisering werpt de blik terug naar jezelf, en legt, om Hicham Khalidi te parafraseren, blind spots bloot. Vanuit die eerlijkheid kan er positie tegenover worden ingenomen. Ook door anderen. Men kan zich tot jou of je plek gaan verhouden, en een open gesprek kan ontstaan; zo stelde Cecilia Bengtsson in dit onderzoek scherp.

Omdat het begrip internationalisering is vastgebakken aan de kunst en het een waardeoordeel an sich kan krijgen dat kan worden ‘gecovered’, kan de term worden gebruikt ter legitimatie van subsidies. Dit maakt het tot een doodgeslagen dogma; waar het begrip juist een van de meest belangrijke en belovende potentiëlen verhaalt voor artistieke vrijheid (Boon, 2019). Internationalisering impliceert veel meer dan het inzetten van (snelle) contacten: het is geen netwerpmogelijkheid, maar spiegelt de vraag naar contact hebben en/of kunnen hebben zelf. Internationalisering is een werkwoord. Een inter-actie. Het is een meerzijdige wederkerigheid. Niet passief, maar onderhoudend, iets dat zich laat associëren met een vriendschap.


Schets tijdens gesprek met Ranti Tjan, 2021

Internationaliseringswaarden in en voor AIR’s

Het begrip internationalisering laat zich het beste duiden wanneer het wordt verbonden aan vraagstukken die het raakt. In bijna alle gesprekken en teksten over internationalisering komen de volgende vraagstukken aan de orde: (trans)lokaliteit, inclusie, ecologie, globalisering en digitalisering, evenals ook autonomie. Door het begrip te koppelen aan één of meerdere subbegrippen, kan er denk ik mee worden ‘gewerkt’. Niet als doel om tot ‘internationaliseren’ te komen, maar als proces zelf. Internationaliseren is geen doel an sich. Echter, de intenties van internationalisering uitgedrukt in handelingen lijken toch vaak het doel te worden, zoals het Verengelsen van een (onderwijs)programma of het leggen van strategische samenwerkingsverbanden. Ad hoc en marginaal van aard.

Samengevat komt internationalisering voor Brabantse betrokkenen uitgedrukt in waarden neer op de eerder genoemde open houding (door nieuwsgierigheid naar dat wat zich aandoet), een collectieve benadering (internationalisering komt voort uit individuele posities en de verantwoording daartoe. Ter illustratie van deze benadering verwijs ik naar de autonome interventie vanuit kunstenaar Bo Stokkermans et al), een persoonlijke benadering (intermenselijke en fysiek contact, in de vorm van gesprek op een grond (elders)), en een solidaire houding (waarmee onder andere het verenigen als en van plekken binnen en buiten het kunstlandschap ter versteking, solidariteit en ondersteuning van het landschap zelf wordt bedoeld).

De genoemde subbegrippen dienen niet te worden gethematiseerd, zoals bijvoorbeeld binnen instituties het geval kan zijn. Dat is onvoldoende. Ecologie is als één van de genoemde vraagstukken een noodzakelijke verantwoordelijkheid die genomen moet worden jegens de wereld na vandaag. Anders reizen is een belangrijke stuurkracht voor de toekomst, nu de motor achter het reizen, het komen en gaan, verandert – en daarmee de kunst als zodanig. Jenni Nurmenniemi (2019) schetst al eerder dat ecologie inherent verbonden is aan hedendaagse vraagstukken als gender, afkomstig en kapitalisme, gezien het allen gaat om de toekomst (van kunst) en wie daarin wordt uitgesloten: daar waarin AIR’s een belangrijke rol spelen.



Hoe de toekomst eruit ziet blijft speculeren, maar dit onderzoek heeft in de verkenning van het begrip getracht handvatten te bieden hoe om te gaan met internationalisering in een Post-Coronasamenleving; daar we nu hele bergtoppen verwoesten voor de oceaankool die ze bevatten (aldus Robert Macfarlane (2019)), en na moeten denken over de sporen die we achterlaten. Alles heeft een ziel, overal in de wereld is de hel (Tjan) en de verantwoordelijkheid voor en door AIR’s mag worden uitgesproken, zo stelt ook Heidi Vogels in het afsluitende gesprek vast.


Waarom is de AIR van waarde in het internationaliseringsvraagstuk?


Overal is de hel aanwezig. Overal wordt ervaren. Denk opnieuw aan de woorden van Tjan. Het is daarom dat de AIR zo belangrijk is: juist voor intermenselijke contact, mogelijk binnen een veilige context. In de AIR kan afstand worden genomen- van (thuis) en kan worden verteld over wat er daar (zoals in Tjan’s voorbeeld in Hong Kong) aan de hand is, hoe er – buiten de media ons ingeven – mee wordt omgegaan. AIR’s zijn als ontsnappingsoorden. De in dit onderzoek gebruikte metafoor van Parijse, ondergrondse labyrinten volstaan in de beschrijving van een internationale identiteit van de AIR goed: “Neem wat je mee naar binnen neemt mee terug naar buiten. Deel wat je hebt, zelfs met vreemden. […] Creëer met zorg en maak niets kapot” (Macfarlane, 2019: 150-151).

De AIR kan verschillende percepties van realiteiten met elkaar in congruentie brengen. Daarom blijft een internationale kunstenaar in een lokale context altijd van belang. Wederom: dit kunnen ook nationale en lokale internationale kunstenaar zijn. Het uitnodigen van een internationale gast om het uitnodigen voor internationalisering, houdt absoluut geen stand, waar Ludwig Henne (2012) al jaren geleden over schreef dat het Westen altijd ‘het hogere doel’ in de wereld is, bezien vanuit landen in Oost-Europa, maar de kwaliteit van ‘uitwisseling’ veel verder rijkt dan verwachtingen gebaseerd op strategisch- geografische keuzen. Dit fundament trilt.


Neem wat je mee naar binnen neemt mee terug naar buiten. Deel wat je hebt, zelfs met vreemden. […] Creëer met zorg en maak niets kapot” (Macfarlane, 2019: 150-151)


Translokaliteit, een belangrijk begrip gedurende COVID-19, bevraagt juist de notie van het nationale en het inter-nationale, als referentie naar de uitwisselingen waar nationale entiteiten betrokken in zijn (Doorman, 2020). De AIR is hierbinnen, aldus Vogels, als een ‘tussenruimte’ om diverse richtingen op te kunnen kijken. AIR’s kunnen verschillende percepties van realiteiten niet-hiërarchisch en natuurlijk inbedden, juist vanuit een lokale worteling op detailniveau (tussen mensen en dingen), in relatie tot grotere (globale) vraagstukken. Zij begeven zich hiermee in de marge van translokale relaties, waar in corona deze verbanden dichterbij zijn komen te liggen. Tegelijkertijd zijn we in lange tijd nooit zo globaal verbonden geweest. Investeren in lokale netwerken in relatie tot globale vraagstukken, biedt perspectief. Het kan de dominantie canon en nationalisme mogelijk opheffen (Boon, 2020), waarvoor AIR’s een context kunnen bieden die niet los van de wereld staat, als een besloten atelier elders. Zij verhouden zich hiertoe.

In dit onderzoek heb ik het verhouden van AIR’s in het internationaliseringsvraagstuk als de ‘mentale mobiliteit’ van organisatoren geduid, iets dat samenhangt met het nemen van afstand; ook en juist binnen de eigen infrastructuur. Juist interne veranderingen voeren proces intrinsiek, niet marginaal. Deze mentale mobiliteit ontstaat in relatie tot de kunstenaars in de AIR. De plek laat de kunstenaar ontwikkelen, de kunstenaar evengoed de plek.


reinaart vanhoe

Het interne verhouden tot het grotere vraagstuk, de tijd, wordt in het laatste gesprek de AIR’s ‘agency’ genoemd, vertaald: agentschap. Het bewustzijn van de eigen positie en politieke verantwoordelijkheid jegens de wereld waartoe je je verhoudt, wetende dat je bestaat bij de gratie van een ander(en praktijken). De AIR gaat om interactie, met een plek, met elkaar, met de wereld en het leven. Internationalisering ook.

Anders dan grotere en formele instellingen kunnen AIR’s alternatieve netwerken vormen, bijvoorbeeld in de relatie met lokale en nationale partijen; zoals universiteiten, educatieve instituties, andere culturele organisaties, ziekenhuizen, het bedrijfsleven, klimaatorganisaties, politiek en het café op de hoek van de straat. Het is echter, om de eerdere woorden van Antti Majava (2019) te parafraseren, een keuze om te kiezen voor deze ondersteuning van het onderzoek naar een duurzame toekomst, beginnend bij de eigen voetafdruk en vanuit het engagement dat in AIR’s door tijd aan kan worden gegaan.

Een langere inbedding is essentieel voor de uitwisseling van kennis over hoe globale conflicten zich lokaal- specifiek kunnen voordoen, waar het kennisnemen van verschillende strategieën in internationale verbindingen een fysieke waarde blijft kennen.



In een decentrale internationale discussie is virtueel contact een mogelijkheid, als inhoudelijk onderzoek dat dan écht moet worden onderzocht. Dit vraagt toewijding van organisaties, opdat het ook echt gebeurt. In Brabant vormt het netwerk van AIR’s door korte lijnen in een groter weefsel van onder andere de werkplaatsen en academies een informele en toegankelijke hub, werkend vanuit het vertrouwen in de relaties die er zijn. Er kan door de vijf steden, die niet één centraal centrum hebben, een netwerk worden uitgebreid en uitgebouwd. Deze relaties worden benoemd en erkend door de betrokkenen, waar samenwerken meer is dan een productiemachine levend houden. ‘Erin’, ‘eruit’ en door. Nee, je bent als plek meer als een machine, of, in de woorden van Roos van den Oetelaar vanuit het Grafische Atelier waarvan zijn directeur is, een ‘veredelde coffeeshop’, iets dat samengaat met het benaderen van de eigen plek als onderzoek. Het is juist het kapitaal van de AIR om een informeel netwerk te hebben, binnen en buiten de kunst, verbonden door affiniteiten, vragen en/of thematieken. In dit onderzoek wordt duidelijk dat kunstinstellingen niet anders lijken te kunnen dan ‘samen’. Beter een activistische houding, dan een individualistische. Dit laatste is niet meer rendabel.


Bijdrage Bo Stokkermans et al, voorpagina

De AIR is al met al een plek die de kunstenaar en kunst beschermt, een jargon kan doorbreken en context biedt aan en voor kunstenaars, culturen en percepties die niet binnen het dominante kader passen. De AIR kan ruimte mogelijk maken voor minder bevoorrechte kunstenaars en lange relaties koesteren en aanjagen, als een netwerk. Dit geeft antwoord op de vraag tot welke internationale circulaties je je eigenlijk verhoudt en wie hiërarchie eigenlijk bepaalt. De AIR staat niet los van vragen, maar kan ze bij uitstek stellen, als aanjager van een traag maar solide proces naar anders leven, denken en werken in de kunst en daarbuiten. Stel jezelf de vragen: Wat betekent het om mobiel te opereren in tijden van versterkte grenzen, migratie en de klimaatcrisis? Wat betekent ‘netwerken’ eigenlijk echt? Hoe kun je een veilige werkplek waarborgen voor mensen waarin ze gewaarborgd zijn, loon hebben, leven? En daarmee, nadenken, over hoe je produceert: kunst, voedsel, energie? Hoe je kunst ‘toont’ als instellingen en musea vol zijn of voller raken, en voor wie en wat toon je; spreek je; doe je; werk je? AIR organisaties verdiepen zich in percepties op kunst, waar het in Sundaymornings@ekwc onderdeel van het eigen zijn in de plek is en in Witte Rook een uitdaging voor de organisatie betekent die vanuit lokale vraagstukken omtrent inclusiviteit nu wordt aangepakt, maar unaniem geldt: de basis is de intrinsieke waarde van kunst (maken) en het leven als kunstenaar binnen de context van de AIR en/of waarin de AIR is gelegen, en de interactie die daar ontstaat.

Internationalisering in een Post-Coronasamenleving voor en door Brabantse AIR’s – gedeelde grond

Hoe is bovenstaande in het kader van de AIR’s in een Post-Coronasamenleving te duiden? Met oog op de toekomst en vanuit de vraag ‘Wat is een goede wereld?’ is de onderstreepte urgentie heden ten dage ecologie, het verantwoording nemen beginnend bij de vraag naar de toekomst van kunst – wanneer minder wordt gereisd en getoond. Klimaat(ongelijkheid) hangt samen met exclusie en ongelijkheid in de kunst, wat sterk trilt. Die trilling impliceert voor organisaties een trilling van de eigen organisatie. Door Van den Oetelaar wordt de kritische zelfreflectie van een plek in lijn met de betrokkenen buiten Brabant onderstreept, als noodzaak voor een toekomstig bestaan. De posities van waaruit wordt gesproken in en buiten Brabant zijn verschillend; bezorgd en/of meer vastberaden. Zij delen het geloof in de eigen plek en de noodzaak van de diverse spelers en identiteiten in het Brabantse kunstlandschap. Waar buiten Brabant samenwerking wordt benoemd in het herdenken van het oud- economische model in de kunsten, wordt binnen Brabant samenwerking benoemd als mogelijkheid tot langere termijn denken, waar plekken met minder sterke economische fundering vooral brandjes blijven blussen nu.


Lochal. Fotograaf: Tim Meijer

Het samenwerken in Brabant zou voorbij inhoudelijkheid, wat informeel al gebeurt, ook vanuit een gezamenlijke kracht kunnen, zoals Broeren benadrukt. Met de muziek- en theaterwereld als illustratie die Broeren en Van den Oetelaar beiden noemen, een discours gedreven door collectiviteit, pleiten zij voor de versterking van het netwerk dat er al is. Dit kan vanuit gezamenlijke kracht wederom ruimte scheppen voor alternatieve, inhoudelijke verbindingen en betekent geen reductie van de eigen identiteiten van plekken, maar wel continue belangstelling voor elkaars programma en deze aan elkaar open te stellen. Zoals in het eindgesprek duidelijk wordt gemaakt door Lex van Lith is het de collectiviteit die dit jaar laat nadenken Hoe nu verder (te gaan). Onderlinge verbondenheid is groot en digitaal gemakkelijk, maar kan de fysieke kennisneming van fundamenten elders niet vervangen. Een hybride situatie die met oog op de wereld na vandaag wordt vastgehouden doet beroep op flexibiliteit, waartoe een AIR is.

Juist in de ervaring van onzekerheid, zo stelt Merlijn Twaalfhoven vast, openbaart ruimte. Kortom, juist in plekken waar onzekerheid heerst, of in situaties, is er mogelijk. Met een steady fundament als plek is die ruimte voor heroverweging minder aan de orde; waar het eerdere voorbeeld van De Appel in zelfbevraging ook in de woorden van Jack Segbars positief luidt: ” “Doordat zij steun van de gemeente Amsterdam hebben verloren, hebben ze bijvoorbeeld een heel stuk terug moeten gaan [in professioneel worden en succesvol zijn; grote kunstenaars aantrekken, zichtbaar zijn] en zichzelf opnieuw moeten uitvinden.”

Met zelfbevraging hangt in het internationaliseringsvraagstuk met name autonomie als begrip samen, waar kleine organisaties in de kunst risico’s kunnen nemen; niet alleen in wat voor kunst te tonen maar vooral in hoe te werken en hoe te gedragen als plek (Huberman, 2011). De AIR kan de vraag stellen naar de context waarbinnen de kunst gedijt. Anders reizen, kunstproductie bevragen, wederkerige relaties onderzoeken evenals verbindingen met discoursen buiten de kunst in lokaliteiten, zoals ziekenhuizen en klimaatorganisaties, raakt een geluid om niet binnen conventionele stromingen en gedragingen te handelen, maar vanuit onzekerheid ruimte te zien. Dit is noodzakelijk, nu intrinsiek kunstenaarschap iets anders betekent dan de ladder naar een hogere trede. Het is belangrijk het negentiende -eeuwse artistieke model te verruimen. Niet voor samenwerking als remedie voor PR, maar voor lokale en nationale draging en borging van een landschap waarin je één speler bent; geen praktijk los van anderen.


Draftversie onderzoek

In dit onderzoek wordt voelbaar dat autonomie op twee manieren door betrokkenen wordt belicht. Waar de ene plek kritisch is naar het eigen bestaan vanuit vraagstukken – ecologie, klimaat, inclusie en uitsluiting – zien andere plekken deze vraagstukken als wezenlijk, maar bijkomstig: de kunst staat centraal, en dus voorop. Het gedijen in een systeem en tijd waar zij niet los van staat en haar handelen evenmin, is niet iets dat autonomie schaadt, maar vormt (zoals de Van Eyck stelt). Daar tegenover staat het benadrukken van de plek als plek voor kunst maken en het vraagstuk meer als bijkomstig te zien (Willem II Studio’s). Dit toont het perspectief de kunst voorop te stellen als noodzakelijke spiegel (1) (denk aan de benoemde waarden als schoonheid, klank, etc.) en de tijd als verhouding te definiëren, of (2) de tijd voorop als noodzakelijke parameter van het eigen handelen aan te meten (vanuit de benoemde waarden als inclusie, duurzaamheid, etc.) en de kunst als verhouding. De twee stemmen spreken elkaar niet tegen maar tonen eerder de zoektocht naar de omgang vanuit kunstplekken met een andere taal die buiten het discours wordt gesproken, vanuit de informaliteit en veiligheid die een AIR omarmt. ‘Productie’ in kunst en in de AIR als plek in het kunstlandschap, betekent als resultaat met oog op de toekomst echter niet de productie van objecten, maar ook van voedsel, samenwerking en energie. Ook volgens Vogels een uitstekende motivering om anders werken- denken en leven verder te brengen in onderzoek.

Juist omdat er komende jaren veel gaat veranderen, niet alleen in het culturele landschap maar bijvoorbeeld ook in de landbouw, kunnen inhoudelijke vragen en affiniteiten met discoursen en plekken elders funderen. Wanneer het lokale het globale benadert en het nationale ‘begrensde’ bevraagt, laat internationalisering zich definitief niet meer onderscheiden door een grens. Dit is immers niet dekkend meer (natie). Het lokale centraliseren betekent een connectie te maken, met inwoners, landschap en het stedelijke; een diverse spiraal te vormen en geen eigen kern te willen zijn. Autonomie is niet het afsluiten van een mondiale, geglobaliseerde wereld, maar een praktijk en plek in een lokale specificiteit juist in reactie tot globale uitdagingen te plaatsen (Boon, 2020).


Robert Macfarlane, 2019: 21

Een paar handvatten om hieraan te kunnen werken

Achter de ingediende aanvragen voor de Proeftuin Internationalisering gaat een ethisch gesprek schuil, omdat het begrip ons confronteert met morele uitdagingen. Hiervoor wordt in het onderzoek bijvoorbeeld het blijvend testen van het begrip als omgangsvorm genoemd; in en buiten de eigen plek (voor wie, wat, door wie? vanhoe benoemt hier bijvoorbeeld de mogelijkheden om de residentie elders in de lokale context te laten plaatsvinden, zoals in het Warandepark of Etz: om input te vergaren in het onderzoek naar het eigen Zijn). Ballen die verder worden opgeworpen in de ontwikkeling van het ‘verder brengen’ benoemd door Vogels, zijn onder andere het onderzoeken van manieren waarop veel meer mensen mee kunnen doen en rechtvaardigheid daarmee serieus te nemen, evenals geld te investeren waardoor meer mogelijk gemaakt kan worden; omdat mensen minder hoeven te reizen. Geld kan worden geïnvesteerd in lokale kracht in plaats van een vliegticket naar Indonesië, of in lokale computersets. Reisdagen kunnen als werkdagen onderdeel van de AIR worden en de AIR kan al ‘thuis’ starten, of de helft van de tijd ook in Rusland worden gedacht. Lokale spiralen kunnen in de komst van internationale gasten samen optrekken. De reis, als een “act of discovering through displacement itself” (Medolicchio, n.d.) is op zichzelf tot een belangrijke methode voor kennisproductie. Duidelijk is geworden dat AIR’s als hybride spelers hierin richting kunnen bepalen. Juist in de ongedefinieerde structuren van de plekken, waarin publiek, privaat en het dagelijkse samenkomen, gaat het niet alleen om kunst (maken), het gaat om leven. Het is al met al een keuze om de deuren open te hebben staan (als een belangrijk signaal), of te sluiten.

In Brabant wordt actief een oproep gedaan tegen het korte termijn gedachte subsidiestelsel, zo ook door Hicham Khalidi, evenals het vormen van beleid rondom ecologie en duurzaamheid. Met beiden ontwikkelingen kan samen worden gewerkt aan deze overgrote vraagstukken en wordt het brandjes blussen op individueel niveau geëlimineerd. In de kunst is internationalisering zodanig verweven in het eigen zijn dat het begrip bespreken vanuit de Proeftuin – een beleidskader – haast nauwelijks ‘rijmt’ met de taal die zij zelf omarmt. Aan beleid wordt dan ook geadviseerd volgend te zijn.


Concrete wensen en/of aanbevelingen vanuit AIR’s (i.r.t. andere plekken) aan zichzelf én aan beleid,

Aan zichzelf

  • Structurele samenkomst (bijv. ééns in de 2 á 3 maanden) om het netwerk van AIR’s [en breder] te verbinden, om van elkaars programma kennis te nemen en elkaar te helpen in vraagstukken die je tegenkomt; inhoudelijk en/of praktisch
  • Vanuit inhoudelijke meerwaarde voor internationale gasten o.a. gezamenlijke basis (plek) onderzoeken. Niet slechts praktisch

Aan beleid

  • Aan beleid wordt geadviseerd de open ruimte die internationalisering nu kent, zoals in gesprek met Eric Japinga tijdens dit onderzoek zichtbaar werd, niet te vullen. Volg aan het veld, de kunst, zelf, en ben geen voorloper. Het geluid aan beleid baseert zich op de open ruimte die de AIR als veilige zone is
  • Meerjarensubsidie verlengen, dit betekent: minder korte termijn en meer lange termijn kunnen werken aan inhoudelijke vraagstukken
  • Ecologie als begrip in beleid als zwaarwegend laten landen. Ecologie op te pakken als zwaarwegend kader binnen beleid: een signaal dat wordt afgegeven zowel in als buiten Brabant
  • Dat betekent: budgetten vrijmaken voor ecologie als kader in omgang met klimaat in de kunst: anders reizen en daar middelen voor organiseren in beleidsvoering rondom internationalisering is belangrijk, de reis-weg als onderdeel van de AIR zien een mogelijkheid. Naast ecologisch schept dit een sociale openheid voor de omgeving en benadert het vertraging als onderdeel van de AIR inherent aan de reis zelf. Het geld van een reis in een vluchtelingenorganisatie steken, of kunstenaars in hun eigen land ondersteunen
  • Middelen voor structureel overleg in het bouwen van een alternatief model van samenwerken: voor structurele en inhoudelijke zelfbevraging en onderzoek is tijd en geld nodig. Middelen zijn nodig om deze bredere vraagstukken op tafel te kunnen leggen en te kunnen bespreken als kunstlandschap in Brabant: daartoe kan meer geïnvesteerd worden. Al met al zijn middelen noodzakelijk om een netwerk van AIR’s en werkplaatsen te vormen en structureel te onderhouden evenals kaders, zoals in  deze Proeftuin centraal, te onderzoeken. De eigen programmering kost veel energie in het draaiend houden, waar een ontwikkeld format als vaste vorm zaken op langere termijn uiteindelijk meer kan automatiseren.
  • Een goede stap voor en door beleid is de nodige inzet op deze fundering: evenals het verlengen van de meerjaren subsidies in hun termijn

Voor verdere handelingswijzen en handvatten verwijs ik je naar het onderzoek zelf.


Veel dank voor uw aandacht,

Liza Voetman

Juni, 2021


[1] Zoals in het afrondende gesprek op 9 juni 2021 door Lex van Lith, evenals door Edo Dijksterhuis in De Corona-archives zijn een collectief logboek van deze rare tijd, gepubliceerd op 30 maart 2020.

[2] Sofie Hollander, Pleidooi voor onkruid, onderdeel van De echo van een netwerk – artistieke interventie vanuit Bo Stokkermans (et al.)


Bibliografie

Boon, E. (2019, 4 juli). What does cultural internationalisation mean anno 2021?|DutchCulture. https://dutchculture.nl/en/news/what-does-cultural-internationalisation-mean-anno-2021

Boon, E. (2020, 2 juni). Translocality: artistic internationalisation
after the corona crisis|. DutchCulture.
https://dutchculture.nl/en/news/translocality-artisticinternationalisation-after-the-corona-crisis

Doorman, M. (2020, 26 mei). Maarten Doorman on Translocality in the Arts. DutchCulture. https://dutchculture.nl/en/news/maarten-doorman-translocality-arts

Henne, L. (2012). BEYOND THE EAST. (pp. 18–20). In Tuerlings, M. & Ostendorf, Y. ON-AIR: REFLECTING ON THE MOBILITY OF ARTISTS IN EUROPE. https://www.transartists.org/sites/default/files/attachments/ON-AIR_Publication_2012_full.pdf

Huberman, A. (2011). Take Care.
http://www.theshowroom.org/system/files/062015/55842f38
17f49e6da50001b8/original/Take_Care.pdf?1506568407

Macfarlane, R. (2019). Benedenwereld. Anthenaeum – Polak & van Gennep.

Majava, A. (2019). Residing in Trouble. In Gielen, P., Kokko, E., & Elfving, T. (Red.), Contemporary Artist
Residencies.
Reclaiming Time and Space (pp. 209-220). Valiz.

Nurmenniemi, J. (2019). Going Post-fossil in a Neoliberal Climate. In Gielen, P., Kokko, E., & Elfving, T. (Red.), Contemporary Artist
Residencies. Reclaiming Time and Space
 (pp. 209-220). Valiz.