Back to overview

Omslag afbeelding: filmstill Mirte van Duppen, AIR portret Witte Rook (Breda).

Het is aan te raden deze essayreeks chronologisch te lezen. Lees eerst Essay 4: Internationalisering?

& Daarna Essay 5: Mobiliteit en aanraking



Essay 6:

Artistieke waarde: intrinsieke waarde

3. Internationalisering en Artistieke productie

3.1 (Trans)lokaliteit

3.2 Productie-af / procesgericht handelen


Leg je je toe op het bevorderen van individuele carrières, of heb je een groter idee?


Wanneer je het kunstenaarschap ziet als een proces verbonden aan vraagstukken die heden ten dage spelen, zoals Khalidi al bepleitte (autonomie gedijt in een systeem) o.a. in de vorm van voedselproductie en Twaalfhoven al verbond aan landbouw, dan bereiken we ook volgens Van Rosmalen en Van den Oetelaar een belangrijk gebied en omgang met translokaliteit. Van Rosmalen vindt het met name waardevol om je te verhouden tot vraagstukken die raken aan en binnen de lokale context waarin je als plek bestaat. Volgens haar wordt er in de stad Breda liever teruggekeken naar het ‘glorieuze’ verre verleden dan de recente, toch wel oncomfortabele, historie. Het project laat ervaren de bewustwording van de internationale invloeden, zoals een Spaanse community in de stad en alle aannames daaromtrent, die in details vaak anders zijn dan je verwacht. Eén van de stellingen die in dit onderzoek opgesteld kon worden – de waarde van onderzoek op detailniveau in een lokale context – wordt daarmee beaamd. Van den Oetelaar staat op haar beurt dit jaar nadrukkelijk stil bij het globale vraagstuk naar digitale verbintenis, in relatie tot het zijn van een fysieke plek in Den Bosch. “Als je de middelen gebruikt die er nu zijn [zoals livestreamen] en fysieke afstand opheft, door je werk bijvoorbeeld te kunnen presenteren op nieuwe manieren, dan werpt dat tegelijkertijd bijkomende vragen op: want in hoeverre is dan nog van jou wat je maakt? Is dat belangrijk? Je trekt het ‘product’, het eindresultaat van het werk, dan eigenlijk los van het proces; waar in heel veel praktijken een proces letterlijk een heel groot onderdeel van het werk zelf [en is tonen als een speldenprik, veel kleiner]. Dus als je het hebt over ambacht: wat betekent die afstand dan hier, en waar ergens komt dit tegemoet aan andere vraagstukken?”

Van den Oetelaar maakt zich zorgen. Niet dat ambacht [als proces door en voor een kunstenaar] ‘dood’ gaat of kan worden verklaard, maar wel voor de begripsontkenning die digitale technologie met zich mee kan brengen. Niet alles is online op te lossen, waar een AIR pur sang gaat over hetzelfde vraagstuk: de verplaatsing en de betekenis hiervan – die zoals aangetoond niet verloren kan gaan. Juist tijdens COVID-19 leert Make Eindhoven als werkplaats een ander accent te leggen, die de door Van den Oetelaar bepleitte concentratie en aanwezigheid onderstreept (“Ik denk dat er iets te makkelijk gedacht kan worden over die [opheffing van] afstand”).  Van Lith vertelt dat de naamswijziging van Make Eindhoven samenhangt met andere accenten in het eigen beleid. “De duiventil – mensen snel erin en eruit[1] – wil ik gaan beperken ten voordele van de langlopende projecten. We zetten in op minder mensen die langer werken. Je ontwikkelt je werkplaats daarmee, anders ben je alleen aan het faciliteren. Nu heb je de wederkerigheid en de interactie die centraal staat: en die is heel belangrijk, wil je je blijven ontwikkelen als plek. Anders word je gewoon een productiebedrijf.”

De duiventil – mensen snel erin en eruit – wil ik gaan beperken. Dan krijg je de wederkerigheid en de interactie die centraal staat: en die is heel belangrijk, wil je je blijven ontwikkelen als plek – Lex van Lith

‘Weg van de klassieke hiërarchie’ is de context van een werkplaats of AIR voor Tjan van fundamentele waarde. In Oisterwijk krijgt dit vorm door het gezelschap wat er wordt gevormd binnen de context van de plek. “Je ontvlucht de hiërarchie, ook omdat mensen uit verschillende landen komen. Het gesprek – ‘Goh, wat doe jij nu eigenlijk? Ah, interessant’ – dat levert voor beide partijen enorm veel op. Daar gaat een AIR om. Tussen deelnemers hier, maar binnen een eenmans- AIR waarvan de buurman een boer is, die op een gegeven moment van alles met elkaar aan het uitvogelen zijn, ook. Dáár zit waarde, daar ben ik enorm voorstander van”, aldus Tjan, wat hij deelt met Korten. Ik moet denken aan de woorden van Van der Beek, waar zij al eerder benadrukte dat in deze verbindingen het niet om het ervaren van contrast gaat, iets tussen het Ik en De Ander, maar interactie in een gedeelde context van gastvrijheid ertoe aanzet ‘collectiviteit in jezelf terug te vinden’. “De kleinst mogelijkheid minderheid, de kunstenaar, en de kleinst mogelijke culturele organisatie, de AIR, dat soort stemmen heb je nodig in een samenleving. In musea, maar dat geldt ook voor festivals, Biënnales en tentoonstellingen: als je daar een tentoonstelling hebt, een ‘grote solo’, waar je soms wel twee jaar aan werkt tot de show er komt, dan komt het heel zelden voor dat de kunstenaar nog terug komt in het museum of bij de curator. Een beetje conservator doet er 5 á 6 per jaar, en na de show is contact voorbij. That’s it. Voorafgaand aan de show moet van twee kanten bij wijze van spreken tegen elkaar op worden gevreeën: tot de tentoonstelling er is. En daarna, einde relatie. Klaar. Die leegheid, die heb je niet bij residenties”, zegt Tjan.


De Fabriek (Eindhoven), werkperiode Dieke Venema

Toch is volgens Dijkman de idee van een solotentoonstelling nog steeds de ultieme droom van een jonge kunstenaars: een na te streven ideaal. Volgens hem heeft dit te maken met hoe je wordt opgeleid en in het werkveld terecht komt vanuit de academie en de optiek wat kunst in de samenleving zou kunnen of moeten zijn. “Er wordt nog steeds gedacht in de keten: ik studeer, word kunstenaar, maak werk, stel tentoon, verkoop werk en kom in een galerie. Maar, dat is niet meer”, aldus Dijkman. De heilige route als weg tot een ‘internationale top’ is zoals aangetoond passé, wat niet betekent dat iedereen nog zo denkt. “Het is vooral een generatie die nog zo lijkt te denken”, aldus Van Lith. In lijn met Tjan, die deAIR als middelpunt in de kunsten duidt, stelt hij vast dat er een verschuiving op lijkt te treden en AIR’s en werkplaatsen inderdaad steeds belangrijker worden. “Het maken loopt niet terug, maar de aanleiding is aan het verschuiven en daarmee ook het denken over presentaties”, vertelt Van Lith. Maken loopt niet terug, maar verandert. Zo worden korte termijn trajecten gereduceerd en daarvoor in de plaats neemt Van Lith meer onderzoek en experiment waar. Dijkman vult aan: de functie van kunst en manieren van tonen zijn aan het verschuiven, door Van Lith als ‘andere manieren van naar buiten brengen’ verwoord. Toch heeft ook hij het gevoel dat nog veel mensen wachten tot een kans zich voordoet, waar het bottom up organiseren uit de jaren tachtig nu een voorbeeld zou kunnen zijn. “Men werkt hard en maakt goede werken, maar het blijft onzichtbaar. Er is niemand die zegt: jongens, waarom zouden we zelf niet een keer naar buiten treden, op een andere manier? Niet individueel, maar collectief.”

Uit: De zin van het leven (2019) door Fokke Obbema, citaat van predikant Claartje Kruijff (p. 52)

Wanneer de optiek jezelf (solo) tonen/tentoonstellen verschuift naar de centralisatie van onderwerpen en kunst maken (zonder onvoorwaardelijke vertoning) en dit open wordt gelegd als vraag [in de woorden van Khalidi] dan staat de intrinsieke motivatie van de kunstenaar (weer) centraal. Van den Oetelaar onderstreept dit, net zoals vele anderen in beide Essays. Zij kent waarde toe aan collectiviteit en activisme: “Kijk naar ‘algemene beschouwingen’ van de Nieuwe Bossche School, een collectief bestaande uit een paar ontwerpers uit Den Bosch. Dat collectief heeft bij ons in huis vorm gekregen.” Algemene beschouwingen is één van de projecten van collectief de Nieuwe Bossche School die als groep is ontstaan na GA’s vraag aan jonge ontwerpers: om een straatexpositie te realiseren, daar waar alles in de stad gesloten was. De expositie die middels crowdfunding mogelijk werd gemaakt, Rewrite Your Future, vormde de basis van het collectief dat tot op heden actief isf. “Dat is precies wat we willen [als GA] en waar we nu meteen de vruchten van moeten plukken. Mensen die ons goed gezind zijn in de stad, zelfs zij denken dat we een veredelde copyshop zijn. Daar schrik ik van, maar tegelijkertijd stel ik de vraag: Zíjn wij een veredelde copyshop? Zijn wij alleen een plek die faciliteert, of moeten wij veel meer terug naar onze identiteit, wat dat dan ook is: opdat we [als grafisch atelier] veel meer zijn dan de plek om te drukken.” Het collectief zorgde ervoor dat door de hele stad posters hingen: waar de verbinding van kunst en samenleving bij uitstek vanuit een activistische houding stroomde. “We kunnen het activisme denk ik meer als onderdeel van onze werkplaats benaderen, waar de grafiek in de jaren zestig al een grote rol in heeft gespeeld”, vertelt Van den Oetelaar, waar de ‘productiewaarden’ van kunst weer in eigen handen mee worden genomen. Ik denk terug aan de woorden van vanhoe die het onderzoek naar de eigen ‘tone of voice’ (ten opzichte van wie en wat spreek je eigenlijk?) vaststelde als belangrijk, juist om internationalisering te lezen als begrip om de eigen blind spot zichtbaar te maken [om Khalidi te parafraseren)] hoe confronterend misschien ook.

Vanuit het museum was het lastig, voor mij ook: hoe leg ik dit uit, wat is het? Daar zou ik voor een vervolg beter over na willen denken: hoe kan je een heldere studiosetting tonen, en tegelijkertijd het publiek wel meenemen in wat er gebeurt – Marjolein van de Ven

Het bevragen van het kunstlandschap als zodanig door de waarde van kunst vanuit de kunstenaar te denken, en niet het landschap, delen beide Essays. Van de Ven, voor wie het heroverwegen van het kunstlandschap neerkomt op de bevraging van het museum als instituut, antwoordt vanuit haar positie als curator. “Dit project [de Proeftuin] is lastig voor ons als museum, omdat het onder de radar ligt. Dit heeft te maken met COVID-19, maar in een vervolg zou ik het meer willen inbedden. Witte Rook kan snel schakelen, maar een museum is traag: praktisch gezien moet er veel geregeld worden en er moeten mensen zijn die tijd hebben”, aldus Van de Ven. “De presentatie nestelde zich nu tussen net niet een tentoonstelling en net niet een werkpresentatie. Dat was een zoektocht: om ineens een proces te tonen, een proces dat in ontwikkeling is, nog niet af! Vanuit het museum was het lastig, voor mij ook: hoe leg ik dit uit, wat is het? Daar zou ik voor een vervolg beter over na willen denken: hoe kan je een heldere studiosetting tonen, en tegelijkertijd het publiek wel meenemen in wat er gebeurt. Dat is iets wat zich moet ontwikkelen: een mooie presentatie maken van zulke projecten zonder dat je het speelse en work in progress achtige karakter verliest.”

In dialoog met Witte Rook maar ook de academie St. Joost onderzoekt het museum de eigen positie en de betekenis van de stad, evenals hoe die betekenis vanuit daar groter kan worden. Voor Van de Ven kan dit onderzoek enkel uitbouwen, juist in nieuwe verbindingen ontstaat voor haar waardevolle kennisoverdracht én het stelt het eigen handelen op scherp. In tegenstelling tot de benadering van Tjan, voor wie Proeftuin waardevol is vanuit de bijdrage die het levert aan cultuur – waar elke bijdrage noodzakelijk en goed is – is voor Van de Ven en Van Rosmalen de Proeftuin Internationalisering als een trial: een vraagstuk ‘Werkt het eigenlijk?’ en ‘Wat levert het op?’ Het ondernomen project – Wat het nu eigenlijk betekent om te archiveren, om een geschiedenis te proberen te reconstrueren maar ook juist de blinde vlekken te tonen – levert in ieder geval inzichten op die van te voren nooit bedacht hadden kunnen worden, en dus vormt: het laat nadenken over je plek als (1) museum en (2) als plek die met kunstenaars werkt en (3) over de stad als plek, wat als kader fungeerde in deze Proeftuin. Van de Ven: “We zijn inderdaad de rol van het instituut aan het bevragen, waarvan ik van tevoren nooit had gedacht dat dat een van de uitkomsten zou zijn van dit project.” “Ik voel nu het besef dat je zelf deel uitmaakt van die internationalisering, waar je het meestal op Een Ander projecteert. Je speelt hier zelf een rol in, in elke stap die je doet maak je er onderdeel van uit”, besluit Van Rosmalen. “Juist door internationalisering verwordt herkenning tot iets heel begrijpelijks, hoe je je tot andere landen kunt verhouden. Het wordt duidelijk dat ‘klein’ zo waardevol kan zijn, dat het niet altijd ‘die grote naam’ moet zijn. Binnen internationalisering wordt iemand vaak op een voetstuk geplaatst”, waarmee zij de positie van de AIR in het internationaliseringsvraagstuk helder onderstreept.


C. Internationalisering en AIR’s (in Brabant)

  • Waarde van de AIR (en Brabant)

Waar in subsidies meetbaarheid en resultaten haaks lijken te staan aan het experimentele traject waartoe je bent als plek, blijft dit een zoektocht. Zo ook de verhouding tussen proces en product, AIR en museum en kunst en beleid. Vanuit dit onderzoek, wat onderschrijft dat dat wat je doet ook kan landen op andere plekken buiten de context van de AIR of kunst, vertelt Van Lith dat de artistieke taal die wordt gedeeld in de (kunst)bubbel niet materieel of cultuur gebonden is, maar veel breder. Het innemen van een plek in het kunstlandschap gaat uit van het leren ontwikkelen van vaardigheden in de breedste zin van het woord, en is daarmee altijd verbonden – ook buiten de eigen bubbel. Wanneer ik letterlijk vraag naar de optiek van een Studio elders voor de individu of het méér zijn dan dat, onderstreept Van Lith dat een plek ervoor kan kiezen om de deuren open te hebben staan (als een belangrijk signaal), of te sluiten. Make Eindhoven kiest het eerste, als plek midden in de stad en dus het leven gevestigd te zijn. Zij zoekt verbinding op diverse niveaus. Niet alleen met collega culturele instellingen, maar ook breder in de stad. Het NRE-terrein waar Make Eindhoven zich bevindt positioneert zich als culturele hotspot. “Wij dragen daar actief aan bij”, aldus Van Lith. Ook Dijkman, die binnen De Fabriek werkt onder de idee ‘Kunst is onderdeel van de maatschappij’ vertelt dat kunstenaars indirect structureel een reactie geven- op. De betekenis van kunst kan omarmd worden door een omgeving wanneer deze wordt opgezocht door een kunstenaar en andersom, waar AIR’s dit wereldwijd proberen te doen. Tjan ziet de waarde van de AIR enkel toenemen. Wederom kan hier de maatschappelijke inbedding niet als normatief worden gesteld, dan slaat zoals aangetoond het kader door (‘Hiermee zijn we maatschappelijk verantwoord bezig’). Maar, de relatie met de omgeving is pertinent aanwezig. Dit wordt bijgestaan door Van de Ven en Van Rosmalen, die het delen van iets of iemand niet als product, maar als kennis en waarde van verbinding beschrijven. “Het is juist heel mooi om op die manier verbindingen te leggen, en dat zo wederkerigheid zou kunnen ontstaan: zowel voor de kunstenaar die hier naartoe komt, als op andere manieren; […] en om op die manier na te denken hoe het meer duurzaam wordt.”  “Uiteindelijk bestaat kunst bij de gratie van publiek”, besluit Dijkman, wat ik graag door zou trekken naar het bredere woord ‘communicatie’. En daarmee wederom: inter-actie. Gedreven vanuit verrassing en onvoorspelbaarheid is het unaniem vast te stellen dat het in een AIR (evenals in een werkplaats) de interactie is die haar identiteit tekent: het in een plek zijn met andere mensen. Tjan: “Je ziet dat de AIR’s het wereldwijd proberen te doen: makers die de omgeving opzoeken en wederzijds. De betekenis van kunst, naast voor de maker, kan worden omarmd door een omgeving. Maar in een AIR is de vraag van een kunstenaar altijd leidend. Mensen komen iets halen, maar ook brengen. Juist in de interactie die een AIR bewerkstelligt, schuilt haar kern, niet in de individu die zich uitsluitend focust. “Daarvoor heb je een atelier”, duidt Tjan. “Daar sla je de spijker op zijn kop. Het zit hem in de interactie.”


Witte Rook, filmstill Mirte van Duppen

Zoals aangetoond neemt de AIR een andere plek in het kunstlandschap in dan een museum, door Moonen helder verwoord als een ‘informeel netwerk dat kan ontstaan door onvoorspelbare toevalligheden’. Het persoonlijke contact onder collega’s kan nieuwe sloten vormen en energie met zich meebrengen, aldus Moonen, waar het feitelijk neerkomt op het komen en gaan in een context die je eerder niet kende, en dat daarbinnen wordt verbonden. “In Japan is een AIR, Shigaraki Ceramic Cultural Park, oftewel het EKWC van Japan, moeilijk te bereiken. Je moet met de bus en overstappen, en op één plek moet je een uur wachten”, zegt Tjan. “Af en toe gaat er een buitenlander naartoe en dan moet je in een kantoor wachten. Ik weet dat er heel veel mensen in dat kantoor hebben gezeten, het is niet zo groot: je zit daar een uur en hebt helemaal niks. En tegelijkertijd weet je: die heeft daar gezeten, en die, en die. Wachtend tot de volgende bus gaat. Dat is een enorme rijkdom. De begripsvorming, voor mensen onderling, kan door een AIR verhoogd worden. Dat maakt het belang van de AIR zo groot.”

Overal is de hel, en een AIR is een plek daaraan te ontsnappen, of juist te zorgen dat er een ontsnappingsmanier is – Ranti Tjan

Sundaymornings, die nu sterk bezig is met China – als ‘hel op aarde’ – benadert de AIR als safe space. “Ik begrijp en volg alle discussies en weet dat je alleen maar door de band met mensen open te houden, in staat bent elkaar te verbeteren in hoe je menselijk met elkaar omgaat. Het moreel standpunt kan alleen maar versterkt worden door intermenselijk contact, en dat is ook een rol: de belangrijkste van de AIR. Enerzijds is het een safe place voor de mensen die er zijn. Zo hadden we hier een vrouw uit Hong Kong, ze kwam trillend binnen. Aan de andere kant kan zij vertellen wat er aan de hand is dáár. Je kijkt daardoor op een andere manier dan hoe bijvoorbeeld media er op reageren. En daarmee opent zij ook weer de grenzen [voor ons] om er wel of niet naartoe te gaan, of wel of niet naar China te kijken. […] Overal is de hel, en een AIR is een plek daaraan te ontsnappen, of juist te zorgen dat er een ontsnappingsmanier is. Als een toevluchtsoord waar mensen heen kunnen en in alle vrijheid zijn.”


  • Waarde van Brabant (en de AIR)

Om af te sluiten is en blijft de gedeelde geografische ligging, Brabant, positief voor de kracht van de basis van de AIR: interactie. Voor Boeren is het grote voordeel van Brabant de kracht van samenwerken. Lijnen zijn kort, zoals Van Lith en Moonen ook al stelden, en met een zeker gemak wordt men ontvangen. “De hang naar gemak levert ons onvermoede kracht omdat je er zelf nooit bij stil staat, maar die er wel is. Als je daar gebruik van maakt samen, dan neem je meteen positie in die anderen niet voor elkaar krijgen in andere provincie. We staan als Provincie sterker dan ieder andere, in mijn optiek. En hoe meer we samenwerken, hoe beter. Het is de kern van mijn bestaan. Ik doe niet anders. Ik vind dit het fijnste. Ik heb Witte Rook leren kennen door met Esther te spreken. Zo bouw je het op. Dat heet ‘netwerk’, maar het is een noodzaak. Met veel dingen kan het niet, maar daar waar het wel kan – door samen op te trekken – dat is alleen maar goed”, zegt Broeren. Hij stelt voor dat iemand eens in de twee, drie maanden de AIR’s bij elkaar zou kunnen roepen, om elkaar te informeren over waarmee je bezig bent. “Alleen het informeren al dat geeft gigantisch veel. Een keer de plek zien is interessant, maar levert nog niks op. Elkaar informeren, waar ben je mee bezig, even kijken hoe het zit, vooral als het gaat om geld: gezamenlijk optrekken, één aanvraag doen, één penvoerder. Dan heeft het gigantisch veel effect, want de politiek is alleen maar van de massa.”

Landelijk gezien kan er volgens Broeren meer worden bereikt in het optreden naar subsidies. Lokaal acteer je anders, zoals in de Proeftuin aanvragen – “Ranti heeft een ander traject dan Witte Rook, die proberen vanuit de Provinciale pot wat te krijgen” – maar landelijk, om het gezamenlijke belang van de AIR’s in een rondreizend netwerk te versterken en we willen dit gezamenlijk kunnen vormgeven, dan is dat een trekker.” Ook Van den Oetelaar denkt dat duurzaam werken op verschillende niveaus neerkomt op verbinding, ook buiten culturele partijen.

Wanneer we als AIR’s in de beeldende kunst gezamenlijk ergens in zouden willen optrekken, moet dat belang worden gezien – iets dat, zoals Gielen toonde, niet het gesprek over artistieke identiteit betreft. “Stel, je besluit met zijn allen om elke artiest een week op een andere plek te laten werken, reis en verblijfgeld, dát kun je gezamenlijk aanvragen zonder dat het over identiteit of kwaliteit van kunstenaars gaat. Dat is makkelijker in gezamenlijkheid bereikbaar”, besluit Broeren. Hij doet een oproep voor kennisverspreiding dat via AIR’s zelf meer gedeeld kan worden, waar Van de Ven benadrukt dat het waardevol is om te beginnen met het naast elkaar leggen van de ervaringen opgedaan uit de Proeftuin.

Van Lith en Dijkman onderstrepen op hun beurt de waarde van het onderzoek naar de combinatie van maken (Make Eindhoven) en onderzoeken of testen of het ‘werkt’ (in De Fabriek) in een andere omgeving. Net als GA is het kunnen leven in een AIR belangrijk, iets wat beide plekken nu niet waarborgen. Dit ‘leven’ is niet slechts praktisch aan de orde, maar is met name van meerwaarde om mensen bij elkaar te brengen en wederom interactie te bewerkstellen: buiten de werkvloer, ín het leven.[2] Met name voor een internationale gastkunstenaar is dit belangrijk, waaronder ook internationale gastkunstenaars die in Nederland werkzaam zijn worden verstaan. Met het wegvallen van de woonplek Minitopia krijgt de AIR een ander fundament, en Van Lith en Dijkman denken in lijn na om met meerdere partijen het onderbrengen te onderbrengen als basis van een programma.

In dit laatste als uitgangspunt is de plek van samenleven (‘we hebben een huis nodig’) een bijkomstigheid. Het inhoudelijke fundament, om vervolgens een plek te waarborgen, snijdt meer hout. De vraag die hiermee wordt opgeworpen: Op welke manier kunnen we samenwerken of op verschillende manieren iets neerzetten? Van Lith heeft in ieder geval het plan om gezamenlijk residenties te organiseren met De Fabriek. “Het zou interessant zijn om met meer mensen te kijken of je interdisciplinair kan werken. Niet permanent, maar het is wel interessant.”



In de volgende post lees je over:

De reacties en/of reflecties van Sundaymornings@ekwc, Willem II Studio’s, PARK, Grafisch Atelier Den Bosch, Make & De Fabriek en Witte Rook & Stedelijk Museum Breda op het zestal Post-Corona essays dat je zojuist hebt afgerond. Deze reacties en/of reflecties vormen de input voor het gesprek dat zij samen voeren op 9 juni 2021 – het afsluitende onderzoekmoment.

In dit gesprek zijn naast de betrokken AIR’s in Brabant vier extern deskundigen uitgenodigd met expertise van het (Brabantse) kunstlandschap en de plek van de AIR hierin: Hemaseh Manawi Rad, Bo Stokkermans, Puck Kroon en Heidi Vogels.

Lees snel verder.



[1] in lijn met vanhoe’s eerdere spreken in het van ‘next’ naar ‘next’ programmeren binnen een kunstplek

[2] in lijn met het eerder door Van der Beek benadrukte ‘ingebed zijn’ als iets dat niet stopt na 17.00 uur



Dit onderzoek wordt ondersteund door het Mondriaan Fonds.